ECLI:NL:CRVB:2018:1554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening en de gevolgen van nieuwe huurachterstanden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante ontving sinds 26 augustus 2014 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op basis van de Participatiewet (PW). Op 28 april 2015 heeft het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een geldlening van € 1.990,12 voor de aflossing van een huurschuld. Dit besluit werd bestreden door appellante, die vond dat het dagelijks bestuur ook rekening moest houden met nieuwe huurachterstanden die na het toekenningsbesluit waren ontstaan. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bijzondere bijstand terecht was toegekend als geldlening, omdat de noodzaak tot bijstandsverlening voortkwam uit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De Raad stelde vast dat de appellante haar financiële problemen deels zelf had veroorzaakt door een medebewoner, T, niet te laten bijdragen in de woonkosten. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur niet verplicht was om rekening te houden met nieuwe huurachterstanden die na het besluit van 28 april 2015 waren ontstaan, omdat de heroverweging in bezwaar alleen betrekking had op feiten die zich voordeden vóór dat besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante een nieuwe aanvraag voor bijzondere bijstand voor de nieuwe huurachterstand had moeten indienen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter P.W. van Straalen en de leden E.C.R. Schut en R.P.Th. Elshoff, in aanwezigheid van griffier J. Tuit. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.