ECLI:NL:CRVB:2018:1526
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) na beoordeling door medisch adviseur
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2016, waarin de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ werd bevestigd. Appellante, geboren in 1951, heeft een neurologische aandoening na een hersenbloeding in 2002 en had eerder een indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Op 10 januari 2015 diende zij een aanvraag in voor zorg op grond van de Wlz, welke op 26 februari 2015 door het CIZ werd afgewezen. De medisch adviseur van het CIZ heeft in meerdere adviezen geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de criteria voor permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, zoals vastgelegd in de Wlz. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid en de inhoudelijke conclusies van de medische adviezen heeft onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek door de medisch adviseur onzorgvuldig was en dat zij wel degelijk recht heeft op zorg. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de adviezen van de medisch adviseur zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de conclusies van de medisch adviseur zou ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.