ECLI:NL:CRVB:2018:1526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
17/799 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) na beoordeling door medisch adviseur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2016, waarin de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ werd bevestigd. Appellante, geboren in 1951, heeft een neurologische aandoening na een hersenbloeding in 2002 en had eerder een indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Op 10 januari 2015 diende zij een aanvraag in voor zorg op grond van de Wlz, welke op 26 februari 2015 door het CIZ werd afgewezen. De medisch adviseur van het CIZ heeft in meerdere adviezen geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de criteria voor permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, zoals vastgelegd in de Wlz. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid en de inhoudelijke conclusies van de medische adviezen heeft onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek door de medisch adviseur onzorgvuldig was en dat zij wel degelijk recht heeft op zorg. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de adviezen van de medisch adviseur zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de conclusies van de medisch adviseur zou ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

17.799 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 december 2016, 15/6847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 23 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018. Namens appellante is
mr. R. Kaya verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood en mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1951, is bekend met een neurologische aandoening na een in 2002 doorgemaakte hersenbloeding. Appellante had een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Appellante heeft op 10 januari 2015 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2015 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 26 februari 2015 gemaakte bezwaar heeft de medisch adviseur van CIZ op 21 mei 2015, 29 juli 2015, 10 augustus 2015 en
30 oktober 2015 adviezen uitgebracht. Volgens de medisch adviseur heeft appellante blijvende fysieke beperkingen en lichte cognitieve beperkingen, maar leiden deze beperkingen niet tot een noodzaak van permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Verder heeft de medisch adviseur vermeld dat het functioneren van appellante nog kan verbeteren door behandeling van haar psychische klachten en dat onderzoek naar het vallen en eventuele behandeling daarvan aangewezen is.
1.4.
Bij besluit van 13 november 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ, onder verwijzing naar de adviezen van de medisch adviseur, het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat de medische adviezen waar CIZ zich op baseert en waarin is geconcludeerd dat appellante niet blijvend permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid nodig heeft, met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen en inhoudelijk concludent zijn. De door appellante overgelegde (medische) informatie geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de adviezen van de medisch adviseur.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat het onderzoek door de medisch adviseur onzorgvuldig is geweest en dat CIZ het bestreden besluit hierop niet heeft kunnen baseren. Volgens appellante blijkt uit de beschikbare informatie dat zij permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft en dat zij daarom recht heeft op zorg op grond van de Wlz.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat CIZ het bestreden besluit op de adviezen van de medisch adviseur heeft kunnen baseren. De adviezen van de medisch adviseur van CIZ zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De medisch adviseur heeft alle aanwezige medische informatie van appellante in zijn beoordeling betrokken en duidelijk toegelicht waarom de aanwezige beperkingen niet leiden tot een noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Appellante heeft in (hoger) beroep geen medische informatie overgelegd waarmee is onderbouwd dat de medisch adviseur de situatie onjuist heeft ingeschat. Voor wat betreft de angstklachten geldt nog dat een eventueel aanwezige psychiatrische grondslag geen toegang tot Wlz-zorg geeft.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) R.P.W. Jongbloed
GdJ