ECLI:NL:CRVB:2018:1503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
17-5181 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkoop van financiële verschillen in secundaire arbeidsvoorwaarden en toepassing van het Sociaal Plan

In deze zaak gaat het om de afkoop van het financiële verschil in secundaire arbeidsvoorwaarden van een ambtenaar die van de gemeente [gemeente 1] naar de gemeente [gemeente 2] is overgeplaatst. Appellant, die sinds 1 januari 2011 bij de gemeente [gemeente 1] was aangesteld, werd per 1 januari 2016 ontslagen en opnieuw aangesteld bij de gemeente [gemeente 2]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente 2] heeft appellant meegedeeld dat er geen afkoop van het financiële verschil zou plaatsvinden, omdat de vergelijking van de secundaire arbeidsvoorwaarden niet negatief uitpakte voor appellant. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college niet op de juiste wijze artikel 7:1, vierde lid, van het Sociaal Plan heeft toegepast. Dit artikel vereist dat het totale arbeidsvoorwaardenpakket van appellant bij de gemeente [gemeente 1] vergeleken moet worden met dat van de gemeente [gemeente 2]. De Raad concludeert dat het college enkel de toelagen met tijdelijk karakter en onkostenvergoedingen heeft vergeleken, wat niet in overeenstemming is met de vereisten van het Sociaal Plan. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De Raad merkt op dat het college het arbeidsvoorwaardenpakket van appellant in zijn totaliteit moet vergelijken en dat indien deze vergelijking nadelig uitpakt voor appellant, compensatie moet plaatsvinden. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.004,- voor rechtsbijstand en € 31,60 voor reiskosten.

Uitspraak

17/5181 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 juni 2017, 16/3099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (college)
Datum uitspraak: 17 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Bots hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. P.M.L. van der Schot-Schröder, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bots. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Schot-Schröder en E. Petiet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 januari 2011 aangesteld bij de gemeente [gemeente 1] in de functie van [functie 1] . Met ingang van 1 januari 2016 is de taak belastingen van de gemeente [gemeente 1] overgeheveld naar het samenwerkingsverband [Gemeentebelastingen] . Daarbij is ook het samenstel van werkzaamheden van appellant overgegaan. In verband daarmee heeft het college appellant met ingang van
1 januari 2016 op grond van artikel 8:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst ontslag verleend en heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente 2] appellant aangesteld en geplaatst in de functie van [functie 2] .
1.2.
Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college appellant meegedeeld dat in overleg met de vakbonden een akkoord is bereikt over het sociaal plan inclusief de arbeidsvoorwaarden, dat de arbeidsvoorwaarden van de gemeente [gemeente 1] en de gemeente [gemeente 2] met elkaar zijn vergeleken, dat met de vakbonden is afgesproken het financiële verschil qua secundaire arbeidsvoorwaarden af te kopen voor drie jaren en in één keer uit te betalen in de maand december 2015 en dat in het geval van appellant geen sprake is van een afkoop.
1.3.
Bij besluit van 1 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 december 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt op grond van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht tot het volgende oordeel.
3.1.1.
In artikel 1:1 van het Sociaal Plan [Gemeentebelastingen] voor de Gemeente [gemeente 1] (Sociaal Plan) is onder meer en voor zover hier van belang bepaald dat in dit sociaal plan wordt verstaan onder:
  • salaris: het voor de medewerker geldende bedrag van de aan de medewerker toegekende schaal als bedoeld in artikel 3:1 van de CAR;
  • salarisperspectief: de opeenvolgende salarisperiodieken tot en met het hoogste bedrag van de schaal volgens welke de medewerker zijn salaris ontvangt en eventueel schriftelijk vastgelegde extra individuele salarisafspraken, inclusief de algemene verhogingen conform de CAO van de sector gemeenten;
  • bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de medewerker toegekende emolumenten en toelagen, niet zijnde onkostenvergoedingen, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage;
  • toelage: de toelage waarmee het salaris wordt vermeerderd en welke geen tijdelijk karakter heeft.
3.1.2.
Artikel 7.1 van het Sociaal Plan luidt als volgt:
“1. De arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente [gemeente 2] is geldend;
2. Er heeft een vergelijking plaatsgevonden van de arbeidsvoorwaardenpakketten,
niet zijnde bezoldiging(componenten) van de gemeente [gemeente 2] en de
gemeente [gemeente 1] . Het overzicht van verschillen is opgenomen als bijlage;
3. Er geldt een netto-netto garantie van het salaris en het salarisperspectief;
4. Daar waar de som van het totale arbeidsvoorwaardenpakket negatief uitpakken voor
medewerkers van de gemeente [gemeente 1] wordt deze afgebouwd of
gecompenseerd zoals nader uitgewerkt in de volgende artikelen;
5. Eventuele afbouw of compensatie van arbeidsvoorwaarden zal bruto door de
gemeente [gemeente 1] worden afgekocht;
6. De hier geldende afkoopregeling is gebaseerd op het fiscale regime zoals dat geldt
31 december 2015;
7. Indien de medewerker bij plaatsing bij de gemeente [gemeente 2] in een hogere salarisschaal komt, wordt de compensatie (niet zijnde reiskostenvergoeding) verrekend met de hogere bezoldiging.”
3.1.3.
De in artikel 7.1, tweede lid, van het Sociaal Plan bedoelde bijlage is getiteld “Vergelijking secundaire arbeidsvoorwaarden [gemeente 2] en [gemeente 1] ”. Daarin is onder meer vermeld dat bij de gemeente [gemeente 1] voor de reiskosten woon-werk een bedrag van € 0,19 per kilometer wordt vergoed. Verder is vermeld dat bij de gemeente [gemeente 2] afhankelijk van het aantal werkdagen en de afstand woon-werkverkeer een netto vergoeding van € 12,- tot € 97,50 per maand geldt en dat dit een bedrag van € 0,11 tot € 0,17 per kilometer betekent. Bij de gemeente [gemeente 2] kunnen daarnaast reiskosten via het zogenoemde cafetariamodel fiscaal worden verrekend.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank was volgens gemachtigde van appellant in beroep het enige twistpunt of bij de vergelijking van de arbeidsvoorwaardenpakketten als bedoeld in artikel 7:1, tweede lid, van het Sociaal Plan de in de bijlage genoemde fiscale verrekening van reiskosten via het cafetariamodel mag worden meegenomen. De basisgedachte van het cafetariamodel is dat de ambtenaar ervoor kiest om een bepaalde arbeidsvoorwaarde (de bron) in te ruilen voor een andere arbeidsvoorwaarde (het doel). Zoals de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad desgevraagd heeft bevestigd is dit in hoger beroep geen twistpunt meer.
3.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het college in strijd met artikel 7.1, vierde lid, van het Sociaal Plan heeft nagelaten de som van zijn totale arbeidsvoorwaardenpakket bij de gemeente [gemeente 1] te vergelijken met dat bij de gemeente [gemeente 2] , maar heeft volstaan met een vergelijking van de arbeidsvoorwaardenpakketten niet zijnde bezoldiging.
3.4.
Deze beroepsgrond slaagt. Het Sociaal Plan bevat een definitie van de begrippen ‘salaris’, ‘bezoldiging’ en ‘toelage’, maar niet van het begrip ‘arbeidsvoorwaardenpakket’. Een redelijke uitleg van Sociaal Plan brengt mee dat, gelet op de daarin gegeven definities van de begrippen ‘salaris’, ‘bezoldiging’ en ‘toelage’, onder het begrip ‘arbeidsvoorwaardenpakket’ in dat plan moet worden verstaan het samenstel van het salaris, de overige bezoldigingscomponenten, de toelagen met een tijdelijk karakter en de onkostenvergoedingen. Daarvan uitgaande ziet artikel 7.1, tweede lid, van het Sociaal Plan waarin melding wordt gemaakt van ‘de arbeidsvoorwaardenpakketten, niet zijnde bezoldiging(s)componenten’, uitsluitend op een vergelijking van de toelagen met een tijdelijk karakter en de onkostenvergoedingen van de gemeente [gemeente 2] en de gemeente [gemeente 1] . Artikel 7.1, vierde lid, van het Sociaal Plan maakt daarentegen melding van ‘de som van het totale arbeidsvoorwaardenpakket’ zonder dat ‘bezoldiging(s)componenten’, zoals in het tweede lid, expliciet worden uitgezonderd. Dat betekent dat, zoals appellant heeft bepleit, op grond van artikel 7.1, vierde lid, van het Sociaal Plan het samenstel van het salaris, de overige bezoldigingscomponenten, de toelagen met een tijdelijk karakter en de onkostenvergoedingen van appellant bij de gemeente [gemeente 1] moet worden vergeleken met dat samenstel bij de gemeente [gemeente 2] . Indien die vergelijking voor appellant negatief uitpakt, dient afbouw of compensatie plaats te vinden. De Raad stelt vast dat het college zijn besluit om appellant niet te compenseren uitsluitend heeft gebaseerd op de constatering dat de vergelijking van de toelagen met een tijdelijk karakter en de onkostenvergoedingen van appellant bij de gemeente [gemeente 2] met die bij de gemeente [gemeente 1] niet negatief heeft uitgepakt. Dat betekent dat het college geen juiste toepassing heeft gegeven aan
artikel 7:1, vierde lid, van het Sociaal Plan.
3.5.
Uit 3.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad - met gegrondverklaring van het beroep - het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
3.6.
Met het oog op de nadere besluitvorming merkt de Raad op dat het college het arbeidsvoorwaardenpakket van appellant bij de gemeente [gemeente 1] op de peildatum in zijn totaliteit moet vergelijken met dat bij de gemeente [gemeente 2]. Pakt die vergelijking voor appellant nadelig uit of, anders gezegd, gaat hij er netto op achteruit dan dient compensatie plaats te vinden. Opmerking verdient in dit verband verder dat op grond van artikel 7.1, derde lid, van het Sociaal Plan het netto salaris wordt gegarandeerd en dat het Sociaal Plan geen netto garantie kent van afzonderlijke bezoldigingscomponenten die geen salaris zijn, zoals de vakantie-uitkering of de eindejaarsuitkering. Het college zal moeten nagaan of de fiscale verrekening van de reiskosten van appellant van zijn woonplaats naar zijn werk in de gemeente [gemeente 2] via het cafetariamodel mogelijk is zonder dat appellant er in salaris netto op achteruit gaat.
4. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 2.004,- voor in beroep en in hoger beroep verleende rechtsbijstand en op € 31,60 voor reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 1 juni 2016;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.035,60;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J.M.M. van Dalen

IJ