ECLI:NL:CRVB:2018:15
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling op basis van eigendom van onroerend goed in Marokko
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant en zijn echtgenote ontvingen van 1 juli 2007 tot 1 juli 2009 bijstand van de gemeente Amsterdam en vanaf 1 juli 2009 een AIO-aanvulling van de Svb. Na een steekproefonderzoek door de Svb naar het recht op inkomensvoorziening van appellant, werd vastgesteld dat appellant eigenaar was van onroerend goed in Marokko, wat hij niet had gemeld. De Svb besloot op 18 maart 2015 de bijstand over de genoemde periode in te trekken en een bedrag van € 11.897,- terug te vorderen. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Appellant ging vervolgens in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 21 november 2017 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.C.F. Kramer, terwijl de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. van der Weerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd voor de eigendom van woning 1 door appellant in de periode van 1 juli 2007 tot 1 juli 2008. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de intrekking van de AIO-aanvulling over deze periode werd herroepen. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.006,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting van de aanvrager van sociale voorzieningen en de noodzaak voor de Svb om voldoende bewijs te leveren voor hun besluiten. De Raad concludeerde dat de verklaringen van de cheikh en de getuigen niet voldoende waren om de eigendom van woning 1 door appellant te bevestigen voor de relevante periode.