ECLI:NL:CRVB:2018:1488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AWBZ-zorg en persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 22 september 2016 uitspraak deed in een geschil over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant had een indicatie voor zorg van het CIZ en ontving een pgb van € 3.292,95 voor het jaar 2014. Hij diende een verantwoordingsformulier in waarop hij aangaf dat hij € 3.075,- had besteed aan zorg. Het Zorgkantoor heeft dit bedrag goedgekeurd, maar appellant stelde dat hij in werkelijkheid meer zorg had ingekocht en vroeg om een hogere vaststelling van het pgb.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij meer zorg heeft ingekocht dan hij had verantwoord. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Zorgkantoor het pgb niet hoger kon vaststellen, omdat appellant geen betaalbewijzen had overgelegd die zijn bewering onderbouwden. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2014 meer AWBZ-zorg heeft ingekocht dan hij had opgegeven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. Er zijn geen proceskosten toegewezen, omdat er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten is.