ECLI:NL:CRVB:2018:1482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
16/1110 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Sociale verzekeringsbank over kinderbijslag en boete

In deze zaak heeft appellante, de moeder van een zoon geboren in 2006, kinderbijslag ontvangen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft haar in 2014 meegedeeld dat zij geen recht meer had op kinderbijslag voor haar zoon, omdat hij niet meer bij haar woonde. Tevens werd haar een boete opgelegd van € 700,- wegens het niet tijdig melden van de gewijzigde verblijfplaats van haar zoon. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2018 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, betoogd dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. De Svb heeft ter zitting erkend dat de boete ten onrechte was vastgesteld op € 350,- en dat deze op 50% van het benadelingsbedrag van € 698,13 moest worden vastgesteld. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb de boete niet langer handhaaft en dat de hoogte van de boete moet worden vastgesteld op € 349,06. De Raad heeft de Svb ook veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.002,-. De uitspraak is gedaan op 17 mei 2018.

Uitspraak

16.1110 AKW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 januari 2016, 15/309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Namens appellante is mr. Stout verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft voor haar zoon [naam zoon], geboren [in] 2006, kinderbijslag ontvangen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Bij besluit van 15 april 2014 (besluit 1) heeft de Svb appellante laten weten dat zij vanaf het eerste kwartaal van 2013 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor [naam zoon], omdat hij sinds december 2012 niet meer bij haar woont en appellante niet voldoende heeft bijgedragen in zijn onderhoud.
1.2.
Bij besluit van 13 juni 2014 (besluit 2) heeft de Svb appellante meegedeeld dat zij € 930,84 te veel aan kinderbijslag heeft ontvangen in de vier kwartalen van 2013 en dat zij dit bedrag terug moet betalen. In datzelfde besluit is haar ook een boete van € 700,- opgelegd, omdat zij niet tijdig heeft gemeld dat [naam zoon] niet meer bij haar verbleef.
1.3.
In een bezwaarschrift van 18 juli 2014 bestrijdt appellante dat [naam zoon] sinds december 2012 niet meer thuis woont. Hij is niet uit huis geplaatst, maar onder toezicht gesteld. Ook stelt appellante dat zij kosten maakt voor zijn opvoeding en verzorging, zodat zij recht heeft op kinderbijslag.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 5 december 2014 heeft de Svb het bezwaar voor zover gericht tegen besluit 1, niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het bezwaar tegen besluit 2 is ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de terugvordering en gegrond wat betreft de boete. De boete is vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag, € 698,13. Bij besluit van 29 april 2015 (bestreden besluit) is het besluit van 5 december 2014 ingetrokken en heeft de Svb opnieuw op het bezwaar beslist. Het bezwaar tegen besluit 1 is niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het bezwaar tegen besluit 2 is ongegrond verklaard wat betreft de terugvordering en gegrond wat betreft de boete. De boete is vastgesteld op
€ 350,-.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat besluit 1 in rechte vaststaat, nu appellante hiertegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Gezien artikel 24, eerste lid, van de AKW is de Svb daarom gehouden de te veel betaalde kinderbijslag terug te vorderen van appellante. Er is niet gebleken van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van deze terugvordering af te zien. De rechtbank is van oordeel dat appellante de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de AKW heeft geschonden door niet tijdig de gewijzigde verblijfplaats van [naam zoon] door te geven. Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de AKW dient de Svb appellante een boete op te leggen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de hoogte van de boete onjuist is vastgesteld.
3.1.
Zoals de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad heeft verklaard, heeft het hoger beroep uitsluitend betrekking op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat besluit ziet op de boete. Gesteld is dat appellante de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Het verblijf van [naam zoon] bij zijn grootouders was als tijdelijk bedoeld. Pas met de beschikking van 4 februari 2014, waarbij een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [naam zoon] in de vorm van pleegzorg, stond vast dat hij niet meer bij appellante woonde.
3.2.
De Svb heeft ter zitting verklaard dat de boete ten onrechte is afgerond op een tiental euro’s. De boete moet worden vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag van € 698,13 en komt op € 349,06.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Nu de Svb de boete van € 350,- niet langer handhaaft, kan het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de boete, niet in stand blijven, evenmin als de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante de in artikel 15, eerste lid, van de AKW neergelegde inlichtingenplicht heeft geschonden door niet onverwijld uit eigen beweging aan de Svb mee te delen dat [naam zoon] vanaf december 2012 bij zijn grootouders verbleef. Volgens de gezinsvoogd had appellante besloten niet meer zelf voor [naam zoon] te zorgen en heeft zij [naam zoon] in overleg met haar ouders bij hen ondergebracht, terwijl zij voor [naam zoon] zou zoeken naar een pleegezin of een instelling. Appellante heeft een bezoekregeling geweigerd en [naam zoon] na december 2012 nauwelijks meer bezocht. Uitgaande van de mededelingen van de gezinsvoogd moet het appellante direct in december 2012 duidelijk zijn geweest dat van een tijdelijk verblijf van [naam zoon] buiten het huishouden van appellante geen sprake was. Maar ook wanneer dit verblijf in eerste instantie als tijdelijk was bedoeld, had het appellante na korte tijd duidelijk moeten zijn dat deze omstandigheid van invloed kon zijn op het recht op kinderbijslag. Dat, zoals haar gemachtigde heeft gesteld, het appellante niet duidelijk was dat het verblijf van [naam zoon] bij haar ouders van belang was voor haar recht op kinderbijslag, neemt niet weg dat zij zich hierover had moeten laten informeren en daardoor op de hoogte had kunnen en moeten zijn van haar inlichtingenverplichting. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding de boete verder te matigen dan tot de helft van het benadelingsbedrag, te weten het bedrag dat appellante ten gevolge van de schending van haar inlichtingenverplichting ten onrechte aan kinderbijslag heeft ontvangen.
4.3.
Gezien het onder 4.1 en 4.2 overwogene zal de Raad zelf in de zaak voorzien en de boete vaststellen op € 349,06.
5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 29 april 2014 ongegrond is verklaard;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 april 2014 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij een boete van € 350,- is opgelegd;
  • stelt het bedrag van de boete vast op € 349,06 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de
  • plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 29 april 2014;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante in hoger beroep ten bedrage van € 1002,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van
H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(Getekend) H. Achtot

SS