ECLI:NL:CRVB:2018:1453
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en de noodzaak van een urenbeperking in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 30 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar psychische klachten en beperkingen waren onderschat, en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er onvoldoende redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat appellante geen aandoening had die met objectieve stoornissen in de energiehuishouding gepaard ging, en dat er geen reden was voor een urenbeperking. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan.
De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op overtuigende wijze had gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking, en dat de mislukte pogingen tot re-integratie niet betekenden dat appellante ongeschikt was voor psychisch minder belastend werk. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.