ECLI:NL:CRVB:2018:1453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
16/7123 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld en de noodzaak van een urenbeperking in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 30 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar psychische klachten en beperkingen waren onderschat, en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er onvoldoende redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat appellante geen aandoening had die met objectieve stoornissen in de energiehuishouding gepaard ging, en dat er geen reden was voor een urenbeperking. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan.

De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op overtuigende wijze had gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking, en dat de mislukte pogingen tot re-integratie niet betekenden dat appellante ongeschikt was voor psychisch minder belastend werk. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.7123 ZW

Datum uitspraak: 16 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 oktober 2016, 15/3892 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.V. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als docente Nederlands, Engels en rekenen. Op 30 december 2013 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 december 2014 vastgesteld dat appellante per
30 januari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als docente, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft appellante per 30 januari 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante heeft zich op 12 februari 2015 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft zij op 21 april 2015 het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 april 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante geschikt is te achten voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van medewerker intern transport, samensteller elektronische apparatuur en productiemedewerker metaal/elektro. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 mei 2015 vastgesteld dat appellante per
1 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juli 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen onvoldoende redenen te hebben om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd, appellante psychisch heeft onderzocht en de door appellante overgelegde brieven in zijn beoordeling heeft betrokken. Zij heeft vastgesteld dat appellante al jaren psychische klachten heeft en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de in beroep overgelegde informatie van de huisarts is uitgegaan van de diagnose dysthyme stoornis in de vorm van een milde stemmingsstoornis dan wel een licht chronische depressie. De rechtbank heeft geoordeeld geen aanknopingspunten te hebben om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij heeft de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarom geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking, gevolgd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar psychische klachten en beperkingen zijn onderschat. Met name heeft zij gesteld dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Appellante heeft daarbij een beroep gedaan op wat in de ‘Standaard duurbelastbaarheid in arbeid’ (Standaard) is vermeld over een urenbeperking op preventieve gronden. Zij heeft erop gewezen dat een van de aandoeningen die in de Standaard in dit verband wordt genoemd een cluster C persoonlijkheidsstoornis is, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante obsessief compulsieve persoonlijkheidstrekken heeft. Appellante heeft gesteld dat volgens de Standaard in het verleden opgedane ervaringen, zoals pogingen tot re-integratie, bij de beoordeling of een urenbeperking op preventieve gronden nodig is, moeten worden betrokken. In dit verband heeft zij gewezen op haar mislukte pogingen te re-integreren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar een rapport van 27 maart 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Appellante heeft te kennen gegeven dat bij haar ziekmelding dezelfde problematiek speelt als bij de EZWb en dat zij zich ziek heeft gemeld omdat haar pogingen om te re-integreren niet slaagden, omdat zij het werk niet kon volhouden. Volgens de bedrijfsarts van het Uwv kan appellante slecht omgaan met problemen die op haar pad komen en is de oorsprong daarvan een karakterprobleem. Zij stelt hoge eisen aan zichzelf en anderen, is daarin rigide en raakt daardoor overbelast. De bedrijfsarts is uitgegaan van overbelasting en een overige specifieke persoonlijkheidsstoornis en heeft ten opzichte van de EZWb enkele aanvullende beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante al langere tijd bekend is met perfectionisme en dat het voorstelbaar is dat zij het arbeidstherapeutische administratieve werk door de hoge eisen die zij aan zichzelf stelt niet kon volhouden. Hij heeft net als de bedrijfsarts van het Uwv geen aanwijzingen gezien voor psychopathie, maar wel voor enige persoonlijkheidsproblematiek. Daarom is appellante volgens hem aangewezen op psychisch minder belastend werk. Het werk in de geselecteerde functies, met name in de functie van wikkelaar, voldoet volgens hem aan die voorwaarde. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
In zijn rapport van 4 mei 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep al gesteld dat voor een urenbeperking geen reden is, omdat appellante geen aandoening heeft die met objectieve stoornissen in de energiehuishouding gepaard gaat. In haar rapport van 27 maart 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich navolgbaar en overtuigend op het standpunt gesteld dat voor een urenbeperking op preventieve gronden evenmin reden is. Daarbij heeft zij betekenis kunnen hechten aan het feit dat van een persoonlijkheidsstoornis geen sprake is, dus ook niet van een cluster C persoonlijkheidsstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft enkel persoonlijkheidstrekken van deze stoornis vastgesteld, wat volgens haar karaktereigenschappen zijn. Uit wat in 4.2 is overwogen blijkt verder dat de mislukte pogingen tot re-integratie bij de beoordeling zijn betrokken. Dit maakt appellante nog niet ongeschikt voor psychisch minder belastend werk.
5. De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

UM