ECLI:NL:CRVB:2018:1440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
18/1578 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak van ambtenaar tegen korpschef politie

In deze zaak heeft verzoekster, een ambtenaar bij de politie, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de beroepen van verzoekster tegen disciplinaire maatregelen van de korpschef ongegrond werden verklaard. De voorzieningenrechter heeft op 3 mei 2018 geoordeeld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij zich in een financiële noodsituatie bevindt die het noodzakelijk maakt om de behandeling van het hoger beroep niet af te wachten. Verzoekster heeft haar financiële situatie toegelicht, maar de voorzieningenrechter concludeert dat haar inkomsten en uitgaven niet wijzen op een acute noodsituatie. Daarnaast is ook niet aangetoond dat haar medische situatie zodanig is dat zij de behandeling van het hoger beroep niet kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat niet is voldaan aan de voorwaarden van onverwijlde spoed zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, met J. Smolders als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18.1578 AW-VV

Datum uitspraak: 3 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. J. Roose hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 februari 2018, 16/5600 en 17/4517 (aangevallen uitspraak).
Verzoekster heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Roose en mr. A. Glabbeek. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.E. te Riele en H.J.A. Fokkens MA.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster was sinds 1999 werkzaam bij de politie, vanaf juli 2010 in de functie
van [functie] bij de [eenheid] van de politie
[district] .
1.2.
In mei 2010, november 2011, november 2014 en februari 2015 is de korpschef geconfronteerd met (vooraankondigingen tot) loonbeslagen ten laste van verzoekster. Hierover zijn in december 2011, december 2014, maart 2015, april 2015 en mei 2015 gesprekken met verzoekster gevoerd. In december 2014 heeft de leidinggevende
van verzoekster haar voor hulp bij haar financiële problemen verwezen naar het bedrijfsmaatschappelijk werk en haar gewaarschuwd dat kan worden overgegaan tot oplegging van een disciplinaire straf.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2015 heeft de korpschef met toepassing van artikel 77, eerste lid, onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) verzoekster wegens plichtsverzuim, gelegen in de (vooraankondigingen tot) loonbeslagen van november 2014 en februari 2015, de disciplinaire straf van inhouding van 24 verlofuren opgelegd. Met de uitspraak van de Raad van 14 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3167) is deze straf in rechte komen vast te staan.
1.4.
In februari 2016 heeft de korpschef opnieuw een vooraankondiging tot loonbeslag ten laste van verzoekster ontvangen. De korpschef heeft verzoekster gewezen op mogelijke (disciplinaire) gevolgen en haar opgedragen maatregelen te nemen om nieuwe (vooraankondigingen tot) loonbeslagen te voorkomen. In april 2016 is weer een vooraankondiging tot loonbeslag ten laste van verzoekster ontvangen.
1.5.
Na het voornemen daartoe aan verzoekster kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van haar schriftelijke zienswijze daarover, heeft de korpschef verzoekster bij besluit van 8 juni 2016 met toepassing van artikel 77, eerste lid, onder j, in samenhang met artikel 78, eerste lid, van het Barp wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Aan dit plichtsverzuim is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat verzoekster, ondanks eerdere waarschuwingen, (verbeter)afspraken en een disciplinaire straf, niet heeft voorkomen dat de korpschef in februari 2016 en april 2016 wederom met (vooraankondigingen tot) loonbeslagen ten laste van haar is geconfronteerd.
1.6.
Bij besluit van 3 november 2016 (bestreden besluit 1) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2016 ongegrond verklaard.
1.7.
In oktober 2016 is de korpschef opnieuw geconfronteerd met een loonbeslag ten laste van verzoekster. Na het voornemen daartoe aan verzoekster kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van haar schriftelijke zienswijze daarover, heeft de korpschef bij besluit van 5 april 2017 met toepassing van artikel 78, eerste lid, van het Barp wegens plichtsverzuim het voorwaardelijk ontslag ten uitvoer gelegd en verzoekster strafontslag verleend. Aan dit plichtsverzuim is, voor zover relevant, ten grondslag gelegd dat verzoekster, ondanks eerdere waarschuwingen, (verbeter)afspraken en twee disciplinaire straffen, niet heeft voorkomen
dat de korpschef in oktober 2016 wederom met een loonbeslag ten laste van haar is geconfronteerd.
1.8.
Bij besluit van 28 augustus 2017 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 5 april 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarnaast heeft verzoekster verzocht bij wijze van voorlopige voorziening de werking van de aangevallen uitspraak op te schorten totdat de Raad uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld een spoedeisend belang te hebben nu de aangevallen uitspraak ertoe strekt dat het strafontslag in stand blijft en zij daardoor in financiële nood komt. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat haar gezondheid als gevolg van de situatie is verslechterd en zij ook daarom baat heeft bij spoedige duidelijkheid.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in dit geval toe op de vraag of vanuit financieel en/of medisch oogpunt sprake is van een spoedeisend belang. Verzoekster heeft ter zitting van de voorzieningenrechter inzicht gegeven in haar inkomsten en vaste lasten. Zij heeft aangegeven dat haar bezoldiging wegens arbeidsongeschiktheid vanwege ziekte op grond van artikel 39 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) wordt doorbetaald tot een bedrag van € 1.940,- netto per maand. Haar vaste lasten belopen een bedrag van € 1.210,- per maand, inclusief een bedrag van € 550,- bruto vanwege de hypotheeklasten. Verzoekster heeft verder aangegeven de zorg voor drie kinderen in de leeftijd van zeven, vijftien en twintig jaar te hebben. Het oudste kind ontvangt studiefinanciering en werkt sinds kort om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter is gelet op de inkomsten en vaste uitgaven van verzoekster, met inachtneming van het feit dat verzoekster de zorg voor twee minderjarige kinderen heeft, van oordeel dat niet is gebleken van een financiële noodsituatie die maakt dat verzoekster de behandeling van het hoger beroep niet zou kunnen afwachten. De voorzieningenrechter is tot slot van oordeel dat ook niet is gebleken dat de medische situatie van verzoekster zodanig is dat zij de behandeling van het hoger beroep niet kan afwachten, nu verzoekster dit standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) H. Lagas
(getekend) J. Smolders

LO