ECLI:NL:CRVB:2017:3167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
16/8010 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf wegens plichtsverzuim van politieambtenaar met betrekking tot loonbeslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, een politieambtenaar, had een disciplinaire straf opgelegd gekregen van inhouding van 24 verlofuren wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was vastgesteld omdat appellante niet had voorkomen dat er nieuwe loonbeslagen werden gelegd en zij onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie. De korpschef en de rechtbank hadden deze gedragingen terecht als plichtsverzuim aangemerkt, en de opgelegde straf werd als evenredig aan de ernst van het plichtsverzuim beschouwd.

De appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar toenmalige echtgenoot post had zoekgemaakt en dat twee van de verkeersboetes onterecht waren. De Raad oordeelde echter dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het adequaat regelen van haar financiën en het voorkomen van nieuwe loonbeslagen. Ondanks eerdere waarschuwingen had zij geen maatregelen getroffen, wat leidde tot de conclusie dat het plichtsverzuim toerekenbaar was. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig was, gezien de hoge integriteitseisen die aan politieambtenaren worden gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in financiële zaken voor politieambtenaren en de consequenties van plichtsverzuim in deze context. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16/8010 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 november 2016, 16/425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 14 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Roose hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2017. Appellante is niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.E. te Riele en H.J.A. Fokkens MA.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is sinds 1999 werkzaam bij de politie. Sinds juli 2010 is zij werkzaam als [naam functie] bij de [eenheid] van de politie
[regionale eenheid] .
1.2.
In 2010 heeft de vereniging van eigenaars waar appellante deel van uitmaakt aan de korpschef een verzoek om loonbeslag gedaan betreffende een openstaande vordering van
€ 206,59.
1.3.
Bij brief van 16 november 2011 heeft de gemeente [naam gemeente] verzocht loonbeslag te leggen tot een bedrag van € 45,- in verband met verschuldigde parkeerbelasting. Op
1 december 2011 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met appellante. In het verslag daarvan is vermeld dat de leidinggevende appellante heeft meegedeeld dat politieambtenaren met een schuld een risico vormen voor de organisatie, dat het hebben van schulden niet past bij het imago van de politie en dat het verwerken van een verzoek om loonbeslag van de organisatie veel tijd vergt. Mocht een situatie als deze zich in de toekomst weer voordoen, kan dit leiden tot oplegging van een disciplinaire maatregel. Appellante heeft meegedeeld dat de vordering inmiddels is betaald en dat het verzoek op een vergissing berust.
1.4.
Bij brief van 20 november 2014 is de korpschef namens het Centraal Justitieel Incassobureau verzocht om verstrekking van inkomensgegevens in verband met een openstaande verkeersboete. Hierover heeft de leidinggevende op 2 december 2014 met appellante gesproken. Tijdens dit gesprek heeft appellante meegedeeld dat de boete een verkeersovertreding betreft die haar echtgenoot heeft begaan met een auto die op haar naam staat. De vordering is inmiddels voldaan. Daarnaast heeft appellante meegedeeld dat zij van haar echtgenoot wil scheiden, maar dat hij haar hierin tegenwerkt en probeert om haar in financiële problemen te brengen. Appellante is doorverwezen naar het bedrijfsmaatschappelijk werk. Verder is haar meegedeeld dat eventueel kan worden overgegaan tot oplegging van een disciplinaire straf.
1.5.
Op 17 februari 2015 is een verzoek om loonbeslag binnengekomen ten behoeve van een bedrag van € 3.260,89 in verband met drie verkeerboetes. Eén boete had betrekking op foutief parkeren en twee boetes hadden betrekking op het respectievelijk op 27 mei 2014 en 2 juni 2014 niet verzekerd zijn van twee op naam van appellante staande voertuigen. Appellante heeft hierover tijdens gesprekken op 11 maart 2015 en 15 april 2015 onder meer naar voren gebracht dat haar echtgenoot post heeft zoekgemaakt. Op 30 april 2015 heeft appellante op verzoek van de korpschef nadere stukken over de loonbeslagen en een plan van aanpak voor aflossing van schulden ingezonden.
1.6.
Nadat de korpschef het voornemen daartoe had kenbaar gemaakt en appellante daarop haar zienswijze had gegeven, heeft de korpschef bij besluit van 24 juli 2015 de disciplinaire straf opgelegd van inhouding van 24 verlofuren. Het bezwaar daartegen is bij besluit van
17 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de korpschef in de periode vanaf 2010 met (vooraankondigingen tot) loonbeslagen is geconfronteerd en dat appellante naar aanleiding daarvan meerdere malen is gewaarschuwd. Appellante heeft desondanks niet voorkomen dat in november 2014 en februari 2015 opnieuw (vooraankondigingen van) loonbeslagen zijn binnengekomen. Verder is appellante niet transparant geweest over haar financiële situatie. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op. De inhouding van 24 verlofuren is volgens de korpschef evenredig aan de ernst van dit plichtsverzuim. Het is niet geloofwaardig dat appellante, zoals zij heeft gesteld, verrast werd door de loonbeslagen, aangezien aan loonbeslagen altijd meerdere aanmaningen en een beslaglegging bij de betrokkene zelf vooraf gaan. Verder heeft appellante, ondanks meerdere verzoeken daartoe, geen totaalbeeld van haar financiële situatie gegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep met name aangevoerd dat haar toenmalige echtgenoot post heeft zoekgemaakt en dat hij dit inmiddels ook zelf heeft erkend. Verder waren twee van de drie verkeersboetes waar het loonbeslag van 17 februari 2015 betrekking op had, te weten de boetes vanwege onverzekerd rijden, onterecht, terwijl de andere boete verband hield met een door haar toenmalige echtgenoot gepleegde verkeersovertreding. Het was voor appellante niet voorzienbaar dat haar deze verkeersboetes zouden worden opgelegd en dat daar post over zou komen. Volgens appellante brengt een en ander mee dat de verweten gedragingen haar niet kunnen worden toegerekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Mede gezien de gesprekken op 13 december 2011 en 2 december 2014 kon het appellante duidelijk zijn dat het op haar weg lag om haar financiën adequaat te regelen en om maatregelen te treffen ter voorkoming van (nieuwe) loonbeslagen. Desondanks is in november 2014 een vooraankondiging van een loonbeslag binnengekomen in verband met een verkeersboete en is op 17 februari 2015 een loonbeslag gelegd in verband met drie andere verkeersboetes. Met de korpschef en de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit voor rekening en risico van appellante moet komen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om maatregelen te treffen ter voorkoming van nieuwe loonbeslagen en dat alle post die betrekking had op de desbetreffende vorderingen haar niet heeft bereikt. Op 30 april 2015 heeft appellante stukken overgelegd over het verzekerd zijn van de op haar naam staande voertuigen. Die stukken hebben uitsluitend betrekking op het verzekerd zijn in de maanden oktober 2014 en december 2014. Daarmee heeft appellante haar stelling dat de verkeersboetes waar het loonbeslag van 17 februari 2015 betrekking op had deels ten onrechte zijn opgelegd, niet onderbouwd. Ook op andere wijze heeft appellante die stelling niet onderbouwd. Dat appellante nieuwe (vooraankondigingen van) loonbeslagen niet heeft voorkomen en onvoldoende inzicht heeft verschaft in haar financiële situatie, is door de korpschef en de rechtbank terecht als plichtsverzuim aangemerkt.
4.2.
De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155) een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Uit wat appellante naar voren heeft gebracht, kan niet worden afgeleid dat sprake is van het geheel of ten dele ontbreken van toerekenbaarheid in de hier bedoelde zin.
4.3.
De opgelegde disciplinaire straf, bestaande uit een vermindering van 24 verlofuren, is niet onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. Daarbij is van belang dat aan medewerkers van de politie hoge integriteitseisen worden gesteld en dat appellante is gewaarschuwd dat bij een nieuw loonbeslag oplegging van een disciplinaire straf aan de orde kan zijn.
4.4.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2017.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) A. Mansourova

HD