ECLI:NL:CRVB:2018:1387
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van hoofdverblijf en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had op 16 juni 2015 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW), maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij haar hoofdverblijf niet op het opgegeven adres zou hebben. Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van Brabant voerde aan dat het lage waterverbruik en het ontbreken van afvalaanbod op het opgegeven adres, samen met verklaringen van omwonenden, erop wezen dat appellante niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claim te onderbouwen. De Raad heeft de onderzoeksresultaten van het dagelijks bestuur, waaronder het lage waterverbruik en de verklaringen van de bovenbuurman en andere buurtbewoners, als overtuigend beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat een grond vormt voor de afwijzing van de bijstandsaanvraag.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering van de bijstandsuitkering af te zien. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de inlichtingenverplichting bij het aanvragen van bijstand en de noodzaak om concrete feiten en omstandigheden aan te tonen die de woon- en leefsituatie van de aanvrager onderbouwen.