ECLI:NL:CRVB:2018:1372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
16/3716 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 april 2016 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als centralist bij een telefooncentrale werkte, meldde zich op 23 januari 2015 ziek met schouder- en knieklachten, evenals hoofdpijn, slaapproblemen en vermoeidheid. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant per 15 juni 2015 geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid en beëindigde zijn ziekengeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de uitslag te twijfelen. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte de ploegendienst als een bijzonder verzwarend aspect beschouwde, terwijl hij meende dat dit standaard was voor zijn functie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de uitslag niet onjuist was. De Raad erkende dat de rechtbank een onjuiste maatstaf had gehanteerd door de ploegendienst als bijzonder verzwarend te beschouwen, maar concludeerde dat appellant hierdoor niet benadeeld was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die op € 1.002,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier I.G.A.H. Toma, op 9 mei 2018.

Uitspraak

16/3716 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 april 2016, 15/8458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als centralist telefooncentrale voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 14 januari 2014 geëindigd. Appellant heeft zich op 23 januari 2015 ziek gemeld met schouder- en knieklachten. Daarnaast heeft hij hoofdpijnklachten, slaapproblemen en vermoeidheidsklachten gemeld. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 11 juni 2015 heeft hij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts i.o. Deze arts heeft appellant per 15 juni 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van centralist telefooncentrale. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 juni 2015 vastgesteld dat appellant per 15 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 oktober 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is verricht. Van belang is geacht dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij aandacht heeft besteed aan alle klachten van appellant. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van deze arts van 3 maart 2016, geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de uitslag van het medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij in de door appellant ingediende informatie van de huisarts geen aanleiding heeft gezien haar standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen, zoals door appellant verzocht is. De rechtbank heeft vervolgens, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 6 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672, geoordeeld dat het door appellant in ploegendienst moeten werken bij zijn voormalig werkgever als een bijzonder verzwarend aspect van het werk dient te worden beschouwd zodat het Uwv hiermee geen rekening hoefde te houden bij de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor zijn arbeid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ploegendienst als een bijzonder verzwarend aspect in de functie van taxicentralist zou moeten worden gezien. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het in ploegendienst moeten werken in de functie standaard is en dit vereiste door iedere werkgever wordt gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 augustus 2016 en verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 augustus 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In hoger beroep heeft het Uwv erkend dat als maatstaf arbeid de functie van centralist met onregelmatige werktijden geldt. Aan het bestreden besluit ligt dus een onjuiste maatstaf arbeid ten grondslag en de rechtbank heeft ten onrechte de onregelmatige werktijden als een bijzonder verzwarend aspect beschouwd.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is te oordelen dat de uitslag van die onderzoeken onjuist was. In haar nader rapport van 18 augustus 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen aanleiding is appellant beperkt te achten voor ploegendienst, nu bij de medische onderzoeken geen ernstige psychopathologie is vastgesteld. Zoals uit het rapport van de verzekeringsarts i.o. van 11 juni 2015 blijkt, was appellant ook niet onder behandeling.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep van appellant tegen het besluit dat hij geen recht meer heeft op ziekengeld per 15 juni 2015 ongegrond is verklaard. Het gebrek dat bij het bestreden besluit een onjuiste maatstaf was gehanteerd zal met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant daardoor niet is benadeeld. De aangevallen uitspraak zal, met in achtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, worden bevestigd.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant in beroep wegens verleende rechtsbijstand heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 1.002,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM