ECLI:NL:CRVB:2018:1366

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
16/1302 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling herhaalde aanvraag Wajong-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek Uwv

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering door appellante, die bekend is met prelinguale hardhorendheid en diverse psychische problemen. Appellante heeft eerder een uitkering op grond van de AAW en WAO ontvangen, maar deze zijn beëindigd omdat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen. Na een eerdere afwijzing van haar Wajong-aanvraag in 2009, heeft zij in 2013 opnieuw een aanvraag ingediend, die ook werd afgewezen. Na bezwaar werd deze afwijzing gegrond verklaard, en vond er een inhoudelijke beoordeling plaats. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante beperkt is in haar belastbaarheid, maar in staat werd geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar arbeidsongeschiktheid in de relevante periode. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellante niet voldoende heeft onderbouwd dat zij meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16.1302 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 januari 2016, 15/127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.A. Rispens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rispens en B. Blom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1971. Zij is bekend met prelinguale
hardhorendheid. Nadat zij over de maximum periode ziekengeld had ontvangen wegens zwangerschapsklachten, een depressie en relatieproblemen, is zij met ingang van
28 februari 1992 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkeringen zijn bij besluit van 20 november 1992 beëindigd per 1 december 1992 op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante was afgenomen naar minder dan 15%. Appellante werd in staat geacht haar eigen werk als cateringmedewerkster voor 15 uur per week te kunnen verrichten.
1.2.
Op 8 september 2009 heeft appellante een Wajong-uitkering aangevraagd. Na medisch en
arbeidskundig onderzoek is deze aanvraag bij besluit van 15 december 2009 door het Uwv afgewezen.
1.3.
Appellante heeft op 17 september 2013 opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd.
Daarbij heeft zij onder meer informatie van haar huisarts verstrekt, die heeft gemeld dat bij appellante al op haar 16de borderline problematiek is vastgesteld. Appellante had op het moment dat de huisarts haar leerde kennen, te weten rond haar 20ste, forse problemen in het zelfstandig voeren van een huishouden en het opvoeden van een kind. Appellante functioneerde (ook) toen op een zwakbegaafd niveau en had af en toe ernstig last van haar persoonlijkheidsstoornis. De baantjes die zij heeft gehad heeft zij niet langer kunnen volhouden dan 6 maanden, aldus de huisarts. Verder is een rapport van een psychologisch onderzoek van 25 maart 2013 overgelegd, waarin is geconcludeerd dat appellante gebaat zal zijn bij structurele ondersteuning in het dagelijkse leven.
1.4.
Bij besluit van 17 oktober 2013 is deze aanvraag van appellante aangemerkt als verzoek
om terug te komen van het besluit van 15 december 2009. De aanvraag is afgewezen op de grond dat uit ingesteld onderzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 januari 2014 gegrond verklaard, omdat uit onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is afgeleid dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Vervolgens heeft alsnog een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden. Op basis van de bevindingen uit dossierstudie en spreekuurbezoek heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat appellante door een zeer lichte verstandelijke beperking, een emotionele instabiele/borderline persoonlijkheid en doofheid, beperkt is in haar belastbaarheid. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens gerapporteerd dat appellante op 7 januari 2014 in staat was met passende arbeid tenminste het maatmanloon te verdienen. De geselecteerde functies kwamen ook op 18-jarige leeftijd in voldoende mate voor. Deze beoordeling heeft geleid tot het besluit van 14 april 2014, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij in staat is meer dan 75% van het minimumloon te verdienen.
1.5.
Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ter onderbouwing van haar bezwaar heeft zij een rapport van een psychologisch onderzoek van 8 maart 2012 verstrekt, waarin in het kader van een arbeidsgeschiktheidsonderzoek is geconcludeerd dat appellante één dagdeel per week belastbaar is gedurende 12 maanden.
1.6.
Bij besluit van 28 november 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond
verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) per einde wachttijd en per 17 januari 2014 (16 weken na datum aanvraag) op 14 november 2014 aan te scherpen door appellante ook aangewezen te achten op werk met een minimale persoonlijke invulling en een voorspelbare werksituatie. Daarnaast dient appellante niet in een lawaaiige omgeving te werken, blijft rechtstreeks toezicht door een leidinggevende geboden, en is appellante beperkt voor het omgaan met conflicten, leidinggevende aspecten, veelvuldige deadlines en patiëntencontact. Voor een urenbeperking is geen aanleiding gezien, omdat er geen sprake is van een aandoening die dagelijkse herstelmogelijkheid nodig maakt of van verminderde beschikbaarheid door een behandeling. Uit preventief oogpunt is ook geen urenbeperking nodig. Daarbij is opgemerkt dat het rapport van het psychologisch onderzoek van
8 maart 2012 is opgesteld in een andere context en appellante in de loop der jaren toegenomen terugtrekgedrag is gaan vertonen, dat zich uit in oplopende spanningen en nauwelijks buiten komen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de voor appellante geselecteerde functies ongewijzigd geschikt zijn. Appellante heeft beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond
verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de beoordeling van de aanvraag van appellante had moeten plaatsvinden aan de hand van het bepaalde in de AAW. Het bestreden besluit berust daarom op een onjuiste wettelijke grondslag. De beoordeling in beroep heeft alsnog op grond van de juiste criteria plaatsgevonden. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling door het Uwv niet zorgvuldig of onjuist is geweest. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante de werkzaamheden behorende bij de aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Er is door het Uwv geen voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de arbeidsongeschiktheid van appellante in de periode vanaf haar 17de en 18de levensjaar. Er bestaat aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 14 november 2014. Er is bij appellante een beeld van toenemende psychische problematiek, dat uiteindelijk ook heeft geleid tot de diagnose ADHD, een stoornis die zich vroeg in het leven manifesteert. De problematiek van appellante was in de kern al aanwezig was rond haar 17de en 18de levensjaar. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante onder meer verwezen naar informatie van de GGMD voor doven en slechthorenden van 16 februari 2016.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin is geconcludeerd dat de nieuwe diagnose geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. Bij het opstellen van de FML is al fors rekening gehouden met de beperkingen van appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met juistheid vastgesteld dat de beoordeling van de aanvraag om uitkering op grond van de Wajong 2010, ingediend na
1 januari 2010 door personen die geboren zijn vóór 1 januari 1980, moet plaatsvinden aan de hand van de bepalingen van de AAW.
4.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.4.
De belastbaarheid van appellante voor het verrichten van arbeid, zoals deze heeft te gelden vanaf haar 17de en 18de levensjaar, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke en navolgbaar gemotiveerde wijze vastgelegd in de FML van 14 november 2014. Daarbij zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken Persoonlijk functioneren en Sociaal functioneren.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte medische onderzoek. Deze verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en de door appellante verstrekte gegevens bij de medische beoordeling betrokken. Er zijn in de gedingstukken en hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de belastbaarheid van appellante zoals vastgelegd in de FML van 14 november 2014. Appellante heeft haar stelling dat zij rond haar 18de levensjaar meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen niet onderbouwd met medische gegevens die zien op die periode. Het bewijsrisico dat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, ligt bij een laattijdige aanvraag volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) bij de aanvrager. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gereageerd op de door appellante in de verschillende stadia van deze procedure naar voren gebrachte gronden en de door appellante ingebrachte informatie zorgvuldig en afdoende gemotiveerd bij de medische beoordeling heeft betrokken.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat er geen aanleiding is om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht en voldoende aannemelijk gemaakt dat deze voorbeeldfuncties ook op de 18e verjaardag van appellante op de arbeidsmarkt voor kwamen.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten,.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.A.A. Traousis

UM