ECLI:NL:CRVB:2018:1349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
16/4217 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld voor appellante, die zich op 24 mei 2013 ziek had gemeld. Appellante, die laatstelijk werkzaam was als docente, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv dat haar ziekengeld per 30 juli 2015 zou beëindigen, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de medische oordelen van het Uwv en de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de functies die aan appellante zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding is om het medisch oordeel van het Uwv onjuist te achten.

De Raad heeft ook de argumenten van appellante over de functie van schadecorrespondent beoordeeld. Appellante betoogde dat deze functie niet passend is vanwege deadlines en productiepieken. De Raad oordeelt dat het Uwv overtuigend heeft aangetoond dat de functie van schadecorrespondent in dit geval geen onredelijke belasting met zich meebrengt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

16.4217 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 mei 2016, 15/6821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.T.W. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. D.W.M. van Erp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als docente. Op 24 mei 2013 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het dienstverband van appellante is op 1 september 2014 geëindigd. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante op 13 mei 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 79,88% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 29 juni 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 30 juli 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 juni 2015. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellante onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft de eerder opgemaakte FML aangepast. Op grond van de bevindingen uit eigen onderzoek, van de primaire arts en de informatie van de huisarts en behandelend psycholoog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen in de rubrieken 1, 2 en 3 gehandhaafd en aanvullende beperkingen aangenomen in de rubrieken 4, 5 en 6 en de beperking ten aanzien van frequent buigen verminderd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de oorspronkelijk geselecteerde functies opnieuw bezien en geconcludeerd dat drie van de vijf functies op grond van de gewijzigde FML van 6 november 2015 gehandhaafd kunnen blijven en dat appellante onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van
27 november 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij ziet geen aanleiding het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig te achten of aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 6 november 2015 en 4 februari 2016 afdoende gemotiveerd dat voor de stemmings- en angstproblematiek van appellante de vastgestelde beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML voldoende zijn en dat de brief van de psycholoog van 26 oktober 2015 geen aanleiding vormt om verdergaande beperkingen vast te stellen. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische stukken van een psycholoog of psychiater overgelegd, zodat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen voortvloeiende uit psychische klachten zijn onderschat. Dat geldt eveneens voor de lichamelijke klachten waarvoor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen heeft aangenomen. Appellante heeft haar beroep niet met (nieuwe) medische informatie onderbouwd. In reactie op de beroepsgrond dat de functie van schadecorrespondent niet passend is, omdat deze functie een eindejaars-deadline-periode van oktober tot februari kent die leidt tot een overschrijding van de belastbaarheid op item 1.9.7 van de FML, heeft het Uwv volgens de rechtbank met de rapporten van de arbeidsdeskundigen, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapporten, de gegevens uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en de uitleg van het Uwv ter zitting, voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functie van schadecorrespondent de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de psychische problematiek ernstiger is dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan. Zij is inmiddels verwezen naar de Specialistische GGZ voor een EMDR-behandeling. Omdat appellante nog op de wachtlijst staat, kan zij nog geen nieuwe medische stukken overleggen. Ook zijn er ten onrechte geen extra beperkingen aangenomen voor de verzakkingsklachten. Appellante heeft haar twijfel over de juistheid van de gegevens in het CBBS met betrekking tot de functie van schadecorrespondent herhaald, waarbij zij heeft gewezen op de uitspraak van de Raad van
14 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:865). In die zaak heeft de arbeidsdeskundige aangenomen dat de functie van schadecorrespondent een eindejaars-deadline-periode van oktober tot en met februari kent die leidt tot een overschrijding van de belastbaarheid op item 1.9.7 van de FML. Ook uit de door appellante overgelegde vacatures blijkt volgens appellante dat deze functie een dergelijke periode kent. Appellante is beperkt voor deadlines, productiepieken en werkdruk, zodat de functie niet passend is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding is het medisch oordeel voor onjuist te houden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht waaruit moet worden afgeleid dat haar psychische of lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Appellante is verwezen naar de Specialistische GGZ voor een EMDR-behandeling, maar deze behandeling is volgens appellante in verband met de geboorte van haar derde kind nog niet aangevangen. Nieuwe medische informatie betreffende de psychische problematiek van appellante is dan ook nog niet beschikbaar. De enkele omstandigheid dat appellante is verwezen naar de Specialistische GGZ is onvoldoende om te concluderen dat het Uwv ten tijde hier van belang onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante.
4.3.
Over de in hoger beroep door appellante herhaalde twijfel over de passendheid van de functie schadecorrespondent wordt als volgt overwogen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Indien een betrokkene de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd bestrijdt, of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens, kan van het Uwv worden verlangd dat het door overlegging van de betreffende gegevens verificatie daarvan mogelijk maakt (zie de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390).
4.4.
Het Uwv heeft ter zitting in aanvulling op hetgeen ter zitting in beroep en in het verweerschrift in hoger beroep naar voren is gebracht op overtuigende wijze toegelicht dat de functie van schadecorrespondent onderdeel uitmaakt van een groep functienummers die onder SBC-code 516080 hangt. In de door appellante genoemde zaak (ECLI:NL:CRVB:2014:865) komt de functie van schadecorrespondent voor met deadlines en productiepieken onder belastingaspect 1.9.7. Het Uwv heeft toegelicht dat uit het functienummer van de functie die in die uitspraak aan de orde was, blijkt dat dit een functie bij een andere werkgever betrof dan waarvan in dit geval sprake is. Het ging in die zaak dan ook om een andere functie met een andere belasting. Het Uwv heeft hiermee overtuigend gemotiveerd dat sprake kan zijn van verschillende functiebeschrijvingen en de belasting van de functies met verschillende functienummers binnen SBC-code 516080 onderling (kunnen) afwijken. Reeds gelet hierop kan aan de door appellante overgelegde vacatureteksten niet de waarde worden toegekend die zij daaraan toekent.
4.5.
Er is geen aanleiding te oordelen dat de functie van schadecorrespondent niet passend is.
Uit de functiegegevens van de binnen SBC-code 516080 geselecteerde functienummers 9072.002.005, 9072.002.006 en 9072.002.007 blijkt dat daarin geen sprake is van een belasting in de vorm van deadlines en/of productiepieken. De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan
IvR