ECLI:NL:CRVB:2018:1333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op AOW-pensioen voor alleenstaande met korting wegens niet verzekerde jaren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een AOW-pensioen voor een alleenstaande appellant, geboren in 1949 en met de Algerijnse nationaliteit. Appellant heeft van 1 juli 1998 tot en met 31 december 2008 gewerkt bij een internationale organisatie, maar zijn aanvraag voor AOW-pensioen werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 30 oktober 2014. De Svb stelde dat appellant niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij niet ingeschreven stond bij een Nederlandse gemeente en er geen bewijs was dat hij in Nederland had gewerkt. In de beslissing op bezwaar van 27 januari 2016 werd appellant medegedeeld dat hij recht had op een AOW-pensioen met een korting van 88% vanwege 44 niet verzekerde jaren.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de sociale zekerheidsregeling van de organisatie waar hij werkte niet als een regeling inzake sociale zekerheid kan worden aangemerkt. Hij betoogde ook dat de Svb ten onrechte geen onderzoek had gedaan naar de toepassing van de hardheidsclausule van KB 746. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de Zetelovereenkomst, die van toepassing is op de organisatie, dwingt tot uitsluiting van de verplichte verzekering onder de Nederlandse sociale zekerheid voor functionarissen van de organisatie. De Raad bevestigde dat appellant niet verzekerd was en dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond had verklaard.
De uitspraak bevestigt dat de Svb geen onderzoek hoefde te doen naar de hardheidsclausule, omdat appellant dit pas tijdens de beroepsfase bij de rechtbank had ingediend. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.