ECLI:NL:CRVB:2018:1320
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, een voormalig stukadoor, had zich op 17 september 2012 ziek gemeld vanwege rug- en handklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant per 15 september 2014 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Overijssel in een eerdere uitspraak van 9 maart 2016 bevestigd.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het Uwv ten onrechte geen medische urenbeperking had aangenomen en dat hij verdergaand beperkt had moeten worden op het item reiken. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rapporten van de verzekeringsartsen gaven voldoende inzicht in de vastgestelde belastbaarheid van de appellant, waarbij rekening was gehouden met zijn rug- en schouderproblematiek en medicijngebruik.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep niet voldoende onderbouwd waren met medische informatie en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berustte. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 april 2018.