In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die niet de functie van Stafofficier is toegewezen. Appellant, werkzaam als adjudant bij het opleidingscentrum van de Koninklijke Landmacht, had gesolliciteerd naar deze functie, maar de minister van Defensie heeft besloten deze niet aan hem toe te wijzen. De minister baseerde zijn beslissing op de beoordeling dat appellant niet de meest geschikte kandidaat was, waarbij hij verwees naar de beoordelingen van de geselecteerde kandidaat, die 'uitstekend' had gescoord, en het ontbreken van recente uitzendervaring bij appellant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat de motivering van de minister niet voldoende is om het standpunt te onderbouwen dat appellant niet de meest geschikte kandidaat is. De Raad wijst erop dat de minister niet alle relevante beoordelingscriteria in acht heeft genomen, zoals de verslagen van functioneringsgesprekken van appellant. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de geselecteerde kandidaat uiteindelijk meer geschikt bleek te zijn dan appellant. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant.