ECLI:NL:CRVB:2018:13
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde bankrekeningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving tot 1 september 2014 bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Naar aanleiding van een vermogenssignaal van het inlichtingenbureau, dat aangaf dat appellant beschikte over onbekende bankrekeningen, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand over bepaalde perioden en de terugvordering van een bedrag van € 46.433,12. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij als mederekeninghouder niet vrijelijk over de tegoeden op de bankrekeningen kon beschikken, omdat deze van zijn moeder waren. Hij stelde dat hij zonder toestemming van zijn moeder geen geld kon opnemen en dat hij de tegoeden niet had aangewend voor zijn schulden. De Raad oordeelde echter dat het feit dat de bankrekeningen op naam van appellant stonden, betekende dat hij over de tegoeden kon beschikken. Appellant heeft niet aangetoond dat hij niet over de tegoeden kon beschikken, en zijn beroep op een eerdere uitspraak werd verworpen omdat de omstandigheden daar anders waren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan.