ECLI:NL:CRVB:2018:1298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning met betrekking tot procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een jongere met een ernstige verstandelijke beperking en andere gezondheidsproblemen, had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Na een eerdere zitting op 18 mei 2016, waarbij het college werd aangespoord om nader onderzoek te doen, heeft het college op 22 februari 2018 een nieuw besluit genomen. Dit besluit hield in dat de appellant een aanbouw aan zijn woning zou krijgen, die hem de nodige aanpassingen zou bieden.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant met de toekenning van de aanbouw de gewenste woningaanpassing heeft gekregen. De Raad heeft zich vervolgens de vraag gesteld of de appellant nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de eerdere uitspraak, nu de woningaanpassing was gerealiseerd. De Raad concludeerde dat er geen procesbelang meer was, aangezien de geschilpunten die nog bestonden, enkel betrekking hadden op ondergeschikte uitvoeringsaspecten van de aanbouw. De appellant was niet verschenen op de zitting van 21 maart 2018 en had ook geen schriftelijke reactie ingediend, wat de conclusie van de Raad versterkte dat er geen belang meer was bij het hoger beroep.
De uitspraak resulteerde in de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, maar het college werd wel veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die werden begroot op € 1.002,-. Tevens werd het college verplicht om het door de appellant betaalde griffierecht van € 123,- te vergoeden.