ECLI:NL:CRVB:2018:1256
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening door onduidelijke woon- en leefsituatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 11 februari 2016 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet, maar zijn aanvraag werd op 28 april 2016 buiten behandeling gesteld omdat hij niet op een afspraak was verschenen en niet alle benodigde informatie had verstrekt. Na bezwaar werd de aanvraag alsnog inhoudelijk behandeld, maar uiteindelijk afgewezen omdat appellant niet kon aantonen dat hij op het opgegeven adres verbleef. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur voldoende had aangetoond dat appellant niet op de uitnodigingen had gereageerd en dat er twijfels bestonden over zijn woon- en leefsituatie. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat het dagelijks bestuur gerechtigd was om de aanvraag af te wijzen op basis van de onduidelijkheid over de woon- en leefsituatie van appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.