ECLI:NL:CRVB:2013:709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
12-2339 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op basis van vermogensgrens en afkoopbaarheid van levensverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant, geboren op 1 maart 1973, had op 2 mei 2011 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het vermogen van de appellant, vastgesteld op € 20.066,58, boven de geldende vermogensgrens van € 5.555,-- lag. De afkoopwaarde van een lijfrenteverzekering bij REAAL Verzekeringen werd door het college in aanmerking genomen bij de vaststelling van het vermogen. De appellant betwistte de afkoopbaarheid van de verzekering en stelde dat afkoop niet van hem gevergd kon worden vanwege de financiële gevolgen.

De Raad overwoog dat een levensverzekering als vermogen moet worden beschouwd als deze afkoopbaar is en dat afkoop redelijkerwijs kan worden gevergd. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de lijfrenteverzekering niet afkoopbaar was. De informatie van REAAL bevestigde dat de verzekering kon worden afgekocht, en de Raad oordeelde dat de kosten van afkoop niet doorslaggevend waren in het licht van de WWB. De rechtbank had de eerdere beslissing terecht bevestigd en de beroepsgrond van de appellant over de goede procesorde werd verworpen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2339 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
28 maart 2012, 11/1172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en desgevraagd een nader stuk ingezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Jalving.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 1 maart 1973, heeft op 2 mei 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Bij besluit van 13 mei 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 oktober 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het vermogen van appellant, dat is vastgesteld op € 20.066,58, ligt boven de van toepassing zijnde vermogensgrens, als bedoeld in artikel 34, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. Ten tijde van belang bedroeg de vermogensgrens voor appellant € 5.555,--.
1.2.
Bij de vaststelling van het vermogen van appellant heeft het college, voor zover hier van belang, de afkoopwaarde van een door appellant bij REAAL Verzekeringen (REAAL) afgesloten lijfrenteverzekering in aanmerking genomen. Het college is daarbij uitgegaan van een afkoopwaarde van de lijfrenteverzekering van € 32.144,64. Omdat REAAL, zo blijkt uit de brief van REAAL van 14 juni 2010, bij afkoop van de verzekering een bedrag inhoudt van € 16.715,21, heeft het college de in aanmerking te nemen afkoopwaarde vastgesteld op
€ 15.429,43.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat afkoop van de lijfrenteverzekering niet mogelijk is, dan wel dat afkoop niet redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, omdat afkoop zou leiden tot een aanzienlijk financieel verlies. Over de afkoopwaarde is, naast de inhouding door REAAL, ook belasting verschuldigd. Appellant heeft verder betoogd dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met het beginsel van goede procesorde door de door het college ter zitting gegeven mondelinge informatie te betrekken bij haar oordeelsvorming.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 29 september 2009, LJN BK0488), moet een levensverzekering als in aanmerking te nemen vermogen worden beschouwd als deze afkoopbaar is en deze afkoop redelijkerwijs kan worden gevergd. Daarbij wordt tot uitgangspunt genomen dat aan de WWB het beginsel ten grondslag ligt dat een betrokkene in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan. In dat verband komt aan het belang van een eventuele toekomstige voorziening in het levensonderhoud in de vorm van een levensverzekering, gelet op het actualiteitsprincipe en het sluitstukkarakter van de WWB, geen betekenis toe. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de lijfrenteverzekering niet afkoopbaar is. Ook uit het door appellant in hoger beroep overgelegde e-mailbericht van een medewerker van REAAL van 1 mei 2012 blijkt immers dat de lijfrenteverzekering kan worden afgekocht. Dat een eventuele afkoop niet van hem kan worden gevergd, heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt, omdat aan de omstandigheid dat met de afkoop van de lijfrenteverzekering hoge kosten zijn gemoeid in het licht van het hiervoor geschetste karakter van de WWB en mede gelet op de leeftijd van appellant, geen doorslaggevende betekenis toekomt.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde omdat zij bij haar uitspraak mede heeft betrokken de telefonische informatie die het college daags voor de zitting bij REAAL had ingewonnen. De ter zitting door het college gedane mededeling dat door een medewerker van REAAL telefonisch is bevestigd dat een lijfrenteverzekering afkoopbaar is, is echter in lijn met het standpunt dat het college van meet af aan bij de besluitvorming had ingenomen en komt overeen met de inhoud van de brief van REAAL van 14 juni 2010. In die zin heeft appellant zich niet overvallen hoeven te voelen. Appellant heeft ter zitting overigens inhoudelijk op deze informatie gereageerd. Ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank niet dat appellant heeft geageerd tegen het feit dat het college een beroep deed op informatie waarop hij niet adequaat kon reageren. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Daarom bestaat geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A.M. Overbeeke en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) V.C. Hartkamp
ew