ECLI:NL:CRVB:2018:1245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2016, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd afgewezen. Appellante, die eerder als accountmanager werkte, had zich in 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving verschillende uitkeringen, waaronder een WIA-uitkering. Het Uwv had haar aanvraag voor een WIA-uitkering in eerste instantie afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de wachttijd. Na beëindiging van haar Ziektewet-uitkering in april 2014, werd haar WIA-aanvraag opnieuw beoordeeld. Het Uwv stelde haar arbeidsongeschiktheid vast op 76,24% per 23 april 2014 en 65 tot 80% per 21 juli 2014, maar appellante betwistte deze beoordelingen en stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante per 23 april 2014 en 21 juli 2014 correct was vastgesteld. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er voldoende actuele functies waren voor de toekenning van de loongerelateerde WGA-uitkering en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante niet was overschreden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.