ECLI:NL:CRVB:2018:1211
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en terugvordering voorschotten
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.P. Kuijper, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van verzoeker ongegrond werd verklaard. De rechtbank had eerder besloten dat verzoeker over de jaren 2011 tot en met 2014 geen aanspraak kon maken op een persoonsgebonden budget en dat het Zorgkantoor de onverschuldigd betaalde voorschotten over die jaren mocht terugvorderen. Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft dit verzoek afgewezen.
Tijdens de zitting op 28 maart 2018 heeft het Zorgkantoor verklaard niet tot invordering van de openstaande bedragen over de jaren 2011 tot en met 2014 over te gaan totdat er een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Dit leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening. De hoge leeftijd en gezondheidstoestand van verzoeker veranderden hier niets aan.
De voorzieningenrechter overwoog verder dat verzoeker niet kon verzoeken om onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak, omdat er geen sprake was van spoedeisend belang. De mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen is niet bedoeld om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.