Uitspraak
18.212 WLZ, 18/970 WLZ-VV
.De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan op zowel het hoger beroep als het verzoek om voorlopige voorziening.
Centrale Raad van Beroep
Op 4 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). De zaak betreft een minderjarige verzoekster die jeugdhulp ontvangt van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De jeugdhulp eindigt op 30 april 2018, waarna verzoekster naar appellant is verwezen voor een aanvraag op grond van de Wlz. De voorzieningenrechter heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2017 vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat appellant het advies van de medisch adviseur van 1 december 2016 ten grondslag mocht leggen aan zijn besluitvorming. Er was geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid of de conclusies van dit medisch advies. Verzoekster had geen medisch objectiveerbare gegevens aangeleverd die de bevindingen van het advies konden ondermijnen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de behoefte aan zorg van verzoekster, die lijdt aan Ataxia Telangiectasia, onder de gebruikelijke zorg valt die ouders bieden aan kinderen van haar leeftijd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch advies in de besluitvorming rondom zorgindicaties en bevestigt dat de afwijzing van de aanvraag door appellant op goede gronden was. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de uitspraak in de hoofdzaak. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.