ECLI:NL:CRVB:2018:1210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
18/212 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg met betrekking tot jeugdhulp en medische advisering

Op 4 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). De zaak betreft een minderjarige verzoekster die jeugdhulp ontvangt van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De jeugdhulp eindigt op 30 april 2018, waarna verzoekster naar appellant is verwezen voor een aanvraag op grond van de Wlz. De voorzieningenrechter heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2017 vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat appellant het advies van de medisch adviseur van 1 december 2016 ten grondslag mocht leggen aan zijn besluitvorming. Er was geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid of de conclusies van dit medisch advies. Verzoekster had geen medisch objectiveerbare gegevens aangeleverd die de bevindingen van het advies konden ondermijnen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de behoefte aan zorg van verzoekster, die lijdt aan Ataxia Telangiectasia, onder de gebruikelijke zorg valt die ouders bieden aan kinderen van haar leeftijd.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch advies in de besluitvorming rondom zorgindicaties en bevestigt dat de afwijzing van de aanvraag door appellant op goede gronden was. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de uitspraak in de hoofdzaak. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.212 WLZ, 18/970 WLZ-VV

Datum uitspraak: 4 april 2018
Zitting heeft: J. Brand
Griffier: M.A.A. Traousis
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2017, 17/1120 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 14 februari 2018
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
CIZ (appellant)
Op 4 april 2018 zijn ter zitting verschenen: voor verzoekster haar wettelijk vertegenwoordiger I.A. Kalmijn en voor appellant mr. L.M.R. Kater en mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt
.De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan op zowel het hoger beroep als het verzoek om voorlopige voorziening.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Minderjarige verzoekster heeft een spoedeisend belang om op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over het regime waarbinnen een beoordeling van haar hulpvraag dient plaats te vinden. De jeugdhulp die verzoekster thans op grond van de Jeugdwet van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college) ontvangt eindigt op 30 april 2018 en het college heeft verzoekster naar appellant verwezen voor een aanvraag op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) omdat zij volgens het college tot de personenkring van de Wlz behoort.
2. De voorzieningenrechter ziet in het licht van overweging 1 en omdat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen op zowel het hoger beroep als het verzoek om voorlopige voorziening .
3. Verzoekster, [in] 2010, ondervindt lichamelijke beperkingen als gevolg van de aandoening Ataxia Telangiectasia, een progressieve aandoening waardoor zij achteruit zal gaan in met name haar motoriek.
4. Appellant heeft bij besluit van 5 augustus 2016 de aanvraag om een indicatie voor zorg op grond van de Wlz afgewezen. Bij besluit van 4 januari 2017 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.
5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 5 augustus 2016 herroepen en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. De beoordelingsperiode loopt van 1 mei 2016 (de gevraagde ingangsdatum) tot en met 4 januari 2017 (de datum van het bestreden besluit).
7. Anders dan de rechtbank en verzoekster is de voorzieningenrechter met appellant van oordeel dat appellant aan zijn besluitvorming het advies van de medisch adviseur van appellant van 1 december 2016 ten grondslag mocht leggen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. Verzoekster heeft geen medisch objectiveerbare gegevens aangeleverd die zien op de periode hier van belang op grond waarvan aan de bevindingen en de conclusie van het medisch advies zou moeten worden getwijfeld. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en de voorzieningenrechter zal het beroep tegen het bestreden besluit beoordelen.
8. Uit het medisch advies komt naar voren dat bij verzoekster sprake is van een behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, maar niet van een blijvende behoefte aan permanent toezicht. Gelet op de leeftijd van verzoekster valt de behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid onder de gebruikelijk zorg die ouders een kind in de leeftijd van vijf tot acht jaar bieden. Appellant geeft hiermee geen onjuiste uitleg aan het begrip gebruikelijke zorg genoemd in artikel 1.1.1 en 3.2.2 van het Besluit langdurige zorg. Vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3709. Appellant heeft de aanvraag van verzoekster op goede gronden afgewezen. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
9. Gelet op de uitspraak in de hoofdzaak bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal,
De griffier. De voorzitter.
(getekend) M.A.A. Traousis (getekend) J. Brand

UM