ECLI:NL:CRVB:2018:1203
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van vergoeding voor tandheelkundige behandeling op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
Op 12 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen appellant, geboren in 1940 in het voormalig Nederlands-Indië, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 februari 2017, waarin de aanvraag voor vergoeding van tandartskosten werd afgewezen. Deze aanvraag was gedaan naar aanleiding van een gebitsprobleem dat appellant had, waarvoor hij eerder in 2012 een vergoeding voor gebitsrehabilitatie had ontvangen. Verweerder stelde dat de huidige behandeling als gebruikelijk onderhoud moest worden gezien en dat er geen recht op vergoeding bestond.
De Raad heeft in zijn overwegingen het beleid van verweerder bevestigd, dat in gevallen als deze volstaan kan worden met een eenmalige vergoeding voor gebitsrehabilitatie. De Raad benadrukte dat bij elke nieuwe aanvraag voor tandartskosten een onderzoek naar de medische noodzaak en het causaal verband met oorlogsgeweld moet plaatsvinden. De tandheelkundig adviseur had geconcludeerd dat het gebitsprobleem van appellant een defect was dat bij zijn leeftijd kon ontstaan en dat de behandeling niet noodzakelijk was in het kader van de Wuv.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij de weigering van de vergoeding in stand bleef. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier J. Smolders aanwezig.