ECLI:NL:CRVB:2018:1149
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor de functie van inpakker handmatig
Op 18 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 10 september 2013 ziek meldde met pijnklachten aan zijn voeten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in 2014 geschikt geacht voor de functie van inpakker handmatig, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 10 oktober 2014. Na een nieuwe ziekmelding in 2015, waarbij appellant opnieuw werd beoordeeld, concludeerde het Uwv dat hij per 16 juni 2015 weer geschikt was voor de functie van inpakker handmatig. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn pijnklachten aan andere lichaamsdelen, zoals de knie, heup, rug, schouder en nek. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en de rechtbank had volgens hen de juiste maatstaf gehanteerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de functie van inpakker handmatig medisch geschikt was voor appellant. De Raad onderschreef de motivering van de rechtbank en concludeerde dat appellant geen nieuwe medische stukken had ingediend die zijn pijnklachten objectief onderbouwden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.