ECLI:NL:CRVB:2018:1149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
16/4680 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor de functie van inpakker handmatig

Op 18 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 10 september 2013 ziek meldde met pijnklachten aan zijn voeten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in 2014 geschikt geacht voor de functie van inpakker handmatig, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 10 oktober 2014. Na een nieuwe ziekmelding in 2015, waarbij appellant opnieuw werd beoordeeld, concludeerde het Uwv dat hij per 16 juni 2015 weer geschikt was voor de functie van inpakker handmatig. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn pijnklachten aan andere lichaamsdelen, zoals de knie, heup, rug, schouder en nek. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en de rechtbank had volgens hen de juiste maatstaf gehanteerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de functie van inpakker handmatig medisch geschikt was voor appellant. De Raad onderschreef de motivering van de rechtbank en concludeerde dat appellant geen nieuwe medische stukken had ingediend die zijn pijnklachten objectief onderbouwden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

16.4680 ZW

Datum uitspraak: 18 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 juni 2016, 15/4190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Baadoudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Namens appellant is verschenen mr. Baadoudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker en afwasser. Op 10 september 2013 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten aan zijn voeten. Appellant ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 10 juli 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juli 2014 . Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen (inpakker handmatig, SBC-code 111190, snackbereider handmatig, SBC-code 111071 en produktiemedewerker metaal en electro-industrie,
SBC-code 111171) berekend dat appellant nog 95% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 augustus 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 oktober 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Dit besluit staat in rechte vast.
1.3.
Op 2 april 2015 heeft appellant zich weer ziek gemeld. Op 23 april 2015 heeft een bedrijfsarts appellant gezien op het spreekuur. Deze arts heeft appellant, omdat appellant loopgips om zijn voet had, arbeidsongeschikt gemeld, waarbij appellant is medegedeeld dat hij na zes weken opnieuw op het spreekuur wordt gezien. Dat spreekuur heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015. Appellant is onderzocht door een verzekeringsarts die appellant per 16 juni 2015 geschikt heeft geacht voor een onder 1.2 genoemde functie, te weten inpakker handmatig. Het Uwv heeft bij besluit van 2 juni 2015 vastgesteld dat appellant per 16 juni 2015 geschikt is voor de maatgevende arbeid. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
11 augustus 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten eerste vastgesteld dat de juiste maatstaf arbeid is gehanteerd. Dit betekent dat de functie inpakker handmatig terecht is aangemerkt als zijn arbeid in de zin van de ZW. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet wordt gevolgd in zijn stelling dat het besluit is genomen zonder gedegen onderzoek en motivatie. Appellant is zowel door de verzekeringsarts als verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht. De daartoe opgemaakte rapportages zijn inzichtelijk en concludent. De informatie van de huisarts, orthopeed en fysiotherapeut is meegewogen. Er zijn geen nieuwe medische stukken ingediend door appellant. Het is de rechtbank niet gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met pijnklachten of met uitstralingen naar de knie, heup, rug, schouder, nek en hoofd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd aangegeven waarom appellant, ondanks al deze pijnklachten, in staat wordt geacht de functie inpakker handmatig te vervullen. Voor de vraag of het Uwv bij het bestreden besluit terecht het recht op een uitkering op grond van de ZW heeft ingetrokken per 16 juni 2015 is de subjectieve pijnbeleving van appellant ten gevolge van de hielspoor niet bepalend.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat hij ook pijnklachten heeft aan zijn rechterknie, heup, rug, schouder en nek en daardoor ook beperkt is voor de functie inpakker handmatig. De beoordeling door het Uwv heeft zich gericht op de voetklachten en niet op de pijn aan de rechterknie, heup, rug, schouder en nek. Met alleen de voetklachten zou appellant misschien zittend werk kunnen doen, maar door de andere klachten kan hij dat niet.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden van het bezwaar en het beroep en komt erop neer dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn pijnklachten en dat hij als gevolg van die pijnklachten de functie inpakker handmatig niet kan verrichten. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering worden door de Raad onderschreven. Voor de pijn in de voet zijn door de artsen van het Uwv beperkingen aangenomen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe (medische) stukken in het geding gebracht waarin zijn overige pijnklachten zijn geobjectiveerd.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functie van inpakker handmatig in medisch opzicht geschikt is voor appellant zodat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 16 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Boersma
IvR