ECLI:NL:CRVB:2018:1145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de begeleidingsbehoefte van een appellant met een licht verstandelijke handicap in het kader van de Wet Wajong
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de zaak van een appellant besproken die een aanvraag heeft ingediend voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege een licht verstandelijke handicap. De Raad oordeelt dat het niet voldoende duidelijk is of de leidinggevende en collega's in staat zijn om de appellant te stimuleren in zijn werkzaamheden, of dat hij afhankelijk is van werk onder beschutte omstandigheden. Het Uwv heeft in zijn besluit onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een dergelijke afhankelijkheid. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de gebreken in het besluit te herstellen.
De appellant, geboren in 1996, heeft in 2013 een aanvraag ingediend voor arbeidsondersteuning. Na een onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, heeft het Uwv zijn aanvraag afgewezen, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet Wajong. In bezwaar heeft de appellant aangevoerd dat hij door zijn beperkingen niet in staat is om gangbare arbeid te verrichten. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de appellant heeft in hoger beroep opnieuw zijn standpunt herhaald.
De Raad heeft het onderzoek heropend en aanvullende informatie opgevraagd. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat de appellant een specifieke begeleidingsbehoefte heeft in arbeid, maar de Raad vraagt zich af of deze behoefte niet boven het redelijke uitgaat voor een reguliere arbeidssetting. De Raad concludeert dat het Uwv de motivering van zijn standpunt moet verbeteren en draagt hen op om dit binnen zes weken te doen.