In deze zaak gaat het om de beoordeling van het functioneren van appellante, die sinds 21 december 1992 werkzaam is bij de gemeente 's-Hertogenbosch. Appellante vervulde vanaf 1 januari 2013 de functie van [functienaam A]. Het college van burgemeester en wethouders heeft haar beoordelingen over meerdere jaren vastgesteld op 'onvoldoende', wat leidde tot een overplaatsing naar een andere functie. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het college, waarbij zij betoogde dat de beoordelingen niet zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat zij niet adequaat was gehoord over haar overplaatsing. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college in zijn recht staat om de overplaatsing te effectueren, ondanks de geuite bezwaren van appellante. De Raad bevestigt dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te verwoorden, ook al was er een schending van de hoorplicht. De Raad concludeert dat de gebreken niet zo ernstig zijn dat de besluiten vernietigd moeten worden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van de eerdere besluiten in stand blijven.