ECLI:NL:CRVB:2018:1123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
17-3920 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar LFNP-functie binnen de politie

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie voor een appellant die in dienst was bij de voormalige politieregio. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De korpschef van politie had in mandaat een besluit genomen over de functie van de appellant, waarbij de Raad oordeelt dat dit besluit bevoegdelijk is genomen. De appellant had geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere besluiten die de basis vormden voor de huidige procedure. De Raad bevestigt dat er geen onbillijkheid van overwegende aard aanwezig is en dat de korpschef in redelijkheid tot zijn standpunt heeft kunnen komen. De Raad wijst erop dat de appellant zijn eerdere besluiten niet heeft aangevochten, waardoor deze in rechte vaststaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.3920 AW

Datum uitspraak: 12 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 april 2017, 16/6851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.J. Mathura.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was in dienst bij de voormalige politieregio [regio] in de functie van [naam functie 1] .
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van [naam functie 1] , salarisschaal 5. Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juni 2014, heeft de korpschef appellant over de periode 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 met terugwerkende kracht de LFNP-functie van [naam functie 2] , gewaardeerd in salarisschaal 5, toegekend en bepaald dat hij met ingang van 1 januari 2012 naar die functie overgaat. Bij uitspraak van 16 december 2015, 14/4937, heeft de rechtbank Rotterdam (rechtbank) het tegen het besluit van 12 juni 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.4.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellant vastgesteld op de functie van [naam functie 3] , gewaardeerd in salarisschaal 5. Bij besluit van 9 september 2016 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit bevoegdelijk in mandaat is genomen door de directeur Human Resources Management. Het door appellant genoemde artikel 5.2, tweede lid, aanhef en onder g, van het ten tijde van belang van toepassing zijnde Mandaatbesluit Politie november 2015 (Stcrt. 2015, nr. 38813; Mandaatbesluit), zondert besluiten als bedoeld in hoofdstuk 5B uit. In dit geval gaat het om een besluit als bedoeld in dat hoofdstuk. In artikel 5B.1, tweede lid, van het Mandaatbesluit is aan de Directeur Human Resources Management mandaat verleend voor het nemen van beslissingen op bezwaar tegen, onder meer, besluiten tot het vaststellen van de oorspronkelijke functie.
3.2.
In artikel la, eerste lid, van de Regeling landelijk sociaal statuut (Stcrt. 2011, nr. 8388, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2014, nr. 4677; Regeling LSS), is bepaald dat in afwijking van artikel 1, onderdeel j, voor de reorganisatie Politiewet 2012 als oorspronkelijke functie wordt aangemerkt de functie waarin de ambtenaar was aangesteld op 1 januari 2012, tenzij:
a. de ambtenaar aantoont dat hij na die datum formeel van functie is gewijzigd zonder dat deze wijziging verband hield met de voorbereidingen van die reorganisatie, of
b. de ambtenaar na 31 maart 2011 formeel van functie is gewijzigd in verband met de voorbereidingen van die reorganisatie. In dat geval geldt als oorspronkelijke functie, de functie die de ambtenaar bekleedde op 31 maart 2011.
3.3.
In artikel la, tweede lid, van de Regeling LSS is bepaald dat van de bewijslast in het eerste lid, onderdeel a, zijn uitgezonderd ambtenaren die na 1 januari 2012 formeel van functie zijn gewijzigd:
a. op basis van eerdere loopbaanafspraken;
b. op basis van afspraken gemaakt in verband met het traject Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie II, of
c. omdat hun aanstelling als aspirant sindsdien is omgezet in een aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
3.4.
Niet in geschil is dat zich in het geval van appellant na 1 januari 2012 geen formele functiewijziging heeft voorgedaan als bedoeld in artikel la van de Regeling LSS. Appellant is niettemin van mening dat in zijn geval niet, conform de hoofdregel in de genoemde bepaling, de per 1 januari 2012 van toepassing zijnde functie als oorspronkelijke functie had mogen worden aangemerkt. Volgens appellant is in zijn geval sprake van een bijzondere hardheid en zijn partijen het daar op zichzelf beschouwd over eens. Appellant acht het onjuist dat de korpschef heeft verwezen naar de plaatsingsprocedure als de meest geëigende gelegenheid om met eventuele onbillijke uitkomsten rekening te houden. Ook stelt appellant dat de korpschef zijn situatie ten onrechte heeft getoetst aan artikel 5, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP-functie in plaats van aan artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
3.5.
De Raad stelt vast dat de Bezwaaradviescommissie HRM kamer PREO (commissie) heeft geadviseerd om het bezwaar van appellant gegrond te verklaren en het besluit van
1 december 2015 te herroepen. De commissie heeft gesteld dat appellant en de korpschef het over de aanwezigheid van een onbillijke situatie met elkaar eens zijn en heeft daarbij de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP-functie genoemd. De korpschef heeft evenwel het advies van de commissie niet overgenomen, zodat dit advies geen deel uitmaakt van het bestreden besluit. Zoals in deze bezwaar- en beroepsprocedure steeds door de korpschef is verwoord en namens deze ter zitting van de Raad nog eens is bevestigd, stelt de korpschef zich, anders dan appellant en anders dan zou kunnen worden opgemaakt uit het advies van de commissie, juist op het standpunt dat er in dit geval van een onbillijkheid van overwegende aard geen sprake is. De Raad oordeelt dat de korpschef in redelijkheid tot dit standpunt heeft kunnen komen. Appellant heeft het besluit van 16 december 2013 over zijn overgang naar een LFNP-functie, dat overigens niet tot bijzonderheden als bijvoorbeeld een achteruitgang in salaris heeft geleid, na de ongegrondverklaring van zijn beroep ter zake, niet verder aangevochten, zodat dit besluit inmiddels in rechte is komen vast te staan. Het thans in geding zijnde besluit behelst niets anders dan de vaststelling dat de van toepassing zijnde LFNP-functie de functie is van waaruit de volgende stap in de reorganisatie, de plaatsing, zal plaatsvinden. Dat de korpschef in zoverre geen onbillijkheid van overwegende aard aanwezig heeft geacht, kan niet voor rechtens onjuist worden gehouden. Daarbij merkt de Raad op dat de korpschef heeft laten weten bij zijn standpuntbepaling op dit punt niet, zoals de commissie heeft gedaan, artikel 5, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP-functie, maar het voor besluiten als hier aan de orde relevante artikel 55v van het Barp in acht te hebben genomen, zodat ook in zoverre niet van enige onjuistheid in het bestreden besluit is gebleken.
3.6.
Het overwogene onder 3.1 tot en met 3.5 betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) L.V. van Donk

LO