ECLI:NL:CRVB:2018:111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
17/4196 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Operationeel Specialist B

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, een ambtenaar bij de politie, had verzocht om toekenning van de LFNP-functie van Operationeel Specialist B met terugwerkende kracht. De korpschef had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij gedurende de referteperiode de functie van wijkteamchef van een zwaar wijkteam had vervuld. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard voor de primaire afwijzingsgrond, maar de korpschef had het subsidiaire standpunt gevolgd dat er geen bewijs was dat de appellant in een vergelijkbare situatie verkeerde als zijn collega’s die wel de functie hadden gekregen. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij de functie van wijkteamchef van een zwaar wijkteam had vervuld en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.

Uitspraak

17.4196 AW, 17/5272 AW

Datum uitspraak: 11 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
10 mei 2017, 16/4319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een zienswijze gegeven op het incidenteel hoger beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door J. Tump en H.J. Mol. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Koers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 16 december 2013 is de uitgangspositie van appellant voor de toekenning van een LFNP-functie op de ingangsdatum 31 december 2009 vastgesteld op Wijkteamchef en op de ingangsdatum 1 november 2011 vastgesteld op Plaatsvervangend sectiechef surveillanten. Tevens is besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Operationeel Expert GGP, salarisschaal 9, per peildatum 31 december 2011.
1.2.
Op 2 februari 2016 heeft appellant verzocht om toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Operationeel Specialist B, salarisschaal 10, met terugwerkende kracht tot 31 december 2011. Appellant heeft daaraan ten grondslag gelegd dat een zogenoemde maatwerk beleidsbeslissing LFNP is genomen voor een aantal collega’s, waarin is besloten aan hen alsnog de LFNP-functie Operationeel Specialist B in plaats van Operationeel Expert GGP toe te kennen, omdat zij in de referteperiode werkzaam waren als wijkteamchef van een zogenoemd zwaar wijkteam. Appellant stelt dat sprake is van vergelijkbare gevallen: hij was tijdens de in de maatwerk beleidsbeslissingen genoemde referteperiode verantwoordelijk voor twee zelfstandige wijkteams, wat gelijk stond aan een zwaar wijkteam.
1.3. Bij besluit van 9 maart 2016heeft de korpschef afwijzend beslist op de aanvraag van appellant. Dit besluit heeft de korpschef na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
16 augustus 2016 (bestreden besluit). De korpschef heeft het verzoek van appellant opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 16 december 2013 tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Operationeel Expert GGP. De korpschef stelt zich primair op het standpunt dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Subsidiair heeft de korpschef gesteld dat niet is gebleken dat appellant werkzaam is geweest als wijkteamchef van een zwaar wijkteam, zoals de collega’s naar wie appellant verwijst. In de notitie “Fijnmazigheid vergroot. Doorontwikkeling Politiële Bedrijfsvoering” (notitie Fijnmazigheid vergroot) van januari 2002 zijn de wijkteams waar appellant heeft gewerkt ingedeeld in de lichtste categorie. Uit de notitie blijkt niet dat twee lichte wijkteams tezamen een zwaar wijkteam zouden vormen, zoals appellant stelt. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard voor zover het betreft de primaire afwijzingsgrond en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de bij besluiten van
22 januari 2016 verleende promotie aan collega’s van appellant heeft te gelden als een novum. De promotie met terugwerkende kracht kan appellant raken als hij wijkteamchef van een zwaar wijkteam is geweest. De rechtbank heeft het subsidiaire standpunt van de korpschef gevolgd, dat niet is gebleken dat appellant werkzaam is geweest als wijkteamchef van een zwaar wijkteam. Appellant heeft dit niet met stukken aannemelijk gemaakt. Nu appellant niet heeft aangetoond dat hij wijkteamchef is geweest van een zwaar wijkteam, heeft de korpschef terecht geoordeeld dat geen sprake is van een gelijk geval ten opzichte van collega’s die dat wel zijn geweest.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant aan de korpschef om aan hem de LFNP-functie van Operationeel Specialist B toe te kennen, is een verzoek om terug te komen van het besluit van 16 december 2013, waarbij in het kader van de overgang naar LFNP aan appellant per peildatum 31 december 2011 de LFNP-functie van Operationeel Expert GGP is toegekend. De korpschef heeft dit verzoek, mede na een inhoudelijke beoordeling, bij het bestreden besluit afgewezen. Voor het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader wordt verwezen naar de uitspraak van 7 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:500. In het voorliggende geval leidt dit ertoe dat de Raad de zaak inhoudelijk zal beoordelen.
4.2.
Aan zes voormalige wijkteamchefs van de voormalige regio Zaanstreek-Waterland is met terugwerkende kracht de LFNP-functie Operationeel Specialist B, schaal 10, toegekend. Voor deze medewerkers zijn in januari 2016 door de korpschef zogenoemde maatwerk beleidsbeslissingen genomen. Appellant heeft twee van deze maatwerk besluiten overgelegd. Hierin staat het volgende: “In 2002 is op grond van de notitie Fijnmazigheid vergroot een toedeling gemaakt op basisteams met een zogenaamd zwaardere en reguliere workload. Tevens kende het voormalige korps Zaanstreek-Waterland een roulatiebeleid, waarin leidinggevenden gemiddeld eens per drie jaar werden herplaatst op een ander team. Degenen die in deze periode herplaatst werden op een zogenaamd ‘zwaarder’ team kregen een permanente persoonlijke schaal 10 toegekend, terwijl de organieke functie (..) schaal 9 bleef. Door een aantal voormalig wijkteamchefs is over dit gegeven de afgelopen jaren een juridisch proces doorlopen. Om uit de impasse te komen, heb ik besloten om een maatwerk beleidsbeslissing te nemen voor deze medewerkers. Er is differentiatie aangebracht in de waardering van de functie wijkteamchef in een zogenaamde variant A (regulier wijkteam) en variant B (‘zwaarder wijkteam’) conform de indeling in de notitie Fijnmazigheid Vergroot. Naar aanleiding van dit besluit heeft u vervolgens aangegeven in de referteperiode van het LFNP in een soortgelijke situatie te verkeren en een beroep te willen doen op het gelijkheidsbeginsel. Ik heb hier een afweging in gemaakt. (…) Wanneer ik de gemaakte beleidskeuzes uit het verleden (roulatiebeleid, fijnmazigheid vergroot) afzet tegen deze genomen maatwerk beleidsbeslissing hebben deze elementen zijn invloed gehad op uw uitgangspositie en daarmee uw carrièreperspectief binnen de nationale politie. Coulance halve heb ik om die reden een besluit genomen.” Vervolgens is, gebaseerd op artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie en artikel 7 van de Regeling overgang naar een
LFNP-functie, de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie van de betrokken medewerker met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 gewijzigd in de LFNP-functie Operationeel Specialist B.
4.3.
Ter zitting is namens de korpschef toegelicht dat bij het nemen van de in 4.2 genoemde maatwerk beleidsbeslissingen als toetsingscriterium is gehanteerd dat de betrokken medewerker in de referteperiode van de Regeling overgang naar een LFNP-functie, die liep van 31 december 2009 tot en met 31 december 2011, de functie van wijkteamchef van een zwaarder wijkteam heeft vervuld.
4.4.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet heeft aangetoond dat hij gedurende de referteperiode LFNP de functie van wijkteamchef van een zwaar wijkteam heeft vervuld. Dat appellant in de referteperiode wijkteamchef was van het team [naam team 1] en daarnaast ook gedurende enige tijd de functie van wijkteamchef van het team
[naam team 2] heeft waargenomen, maakt dit niet anders, nu deze beide teams in de notitie Fijnmazigheid vergroot zijn ingedeeld in de lichtste categorie a. Het standpunt van appellant dat deze beide teams tezamen ook het predicaat “zwaar” (categorie c) moeten krijgen, wordt niet gevolgd, nu daarvoor geen aanknopingspunten in genoemde notitie dan wel elders in het dossier zijn aangetroffen.
4.5.
De Raad zal in het midden laten of appellant in 2005 als wijkteamchef van het team [naam team 3] (een als zwaar aangemerkt team) de eindverantwoordelijke was voor dat team, nu het hier een tijdvak betreft dat buiten de referteperiode van het LFNP valt en daarom, gelet op het door de korpschef gevolgde toetsingscriterium, niet relevant kan zijn voor de beoordeling van het voorliggende geding.
4.6.
De Raad oordeelt dat het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt en de korpschef het verzoek van appellant om toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Operationeel Specialist B heeft mogen afwijzen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Nu de korpschef ter zitting heeft bevestigd dat het incidenteel hoger beroep als voorwaardelijk ingesteld dient te worden opgevat, kan gelet op het in 4.7 gegeven oordeel bespreking van het incidenteel beroep achterwege blijven.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) C.A.E. Bon

OS