ECLI:NL:CRVB:2018:1056

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
16/7616 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en uitbetaling door Zorgkantoor

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond werd verklaard. Het Zorgkantoor had op 20 januari 2016 een besluit genomen waarbij aan appellante voor het jaar 2010 een persoonsgebonden budget (pgb) van netto € 201.206,25 werd verleend. De rechtbank oordeelde dat het feit dat het pgb niet conform het verleningsbesluit was uitbetaald, niet betekent dat het verleningsbesluit onrechtmatig is. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschreef de overwegingen van de rechtbank volledig en verwees naar de eerdere uitspraak. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. De Raad merkte op dat geschillen over de feitelijke betaling van het pgb aan de civiele rechter kunnen worden voorgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7616 AWBZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 november 2016, 16/489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
VGZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 4 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam A] hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018. Namens appellante is [naam A] verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van Berkel.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 25 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij het bestreden besluit heeft het Zorgkantoor, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 20 januari 2016 herroepen en aan appellante voor het jaar 2010 een persoonsgebonden budget (pgb) van netto € 201.206,25 verleend. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat enkel het besluit tot verlening van een pgb ter beoordeling voorligt. Het standpunt van appellante dat het pgb feitelijk niet conform het verleningsbesluit is uitbetaald, kan niet leiden tot het oordeel dat het verleningsbesluit onrechtmatig is.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Zorgkantoor het voor het jaar 2010 verleende pgb niet heeft uitbetaald, maar een lager bedrag heeft uitbetaald.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
3.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
3.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. Hierbij merkt de Raad nog op dat appellante zich met geschillen over feitelijke betaling van het pgb kan wenden tot de civiele rechter.
3.4.
Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.P.W. Jongbloed

KS