ECLI:NL:CRVB:2018:1039
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering en de medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die eerder als financieel administratief medewerkster werkte, is sinds 2008 arbeidsongeschikt door psychische klachten en schouderklachten na een val. Het Uwv had haar in 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar beëindigde deze in 2012 na een herbeoordeling. In 2014 meldde appellante toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde haar WIA-uitkering. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht geen twijfels heeft geuit over de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellante voerde aan dat haar klachten onvoldoende waren weergegeven en dat er een relatie was tussen haar schouderklachten en het recent gediagnosticeerde carpaal tunnelsyndroom. De Raad concludeert echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen nieuwe medische argumenten zijn die de eerdere conclusies ondermijnen. De functie van machinebediende, die appellante betwistte, is niet als geschikte functie geselecteerd, waardoor deze niet relevant is voor de beoordeling van de zaak. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af.