ECLI:NL:CRVB:2018:1013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
16/1898 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van terugvordering van persoonsgebonden budgetten door Zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel. De appellanten, wettelijk vertegenwoordigd door hun vader, hebben in 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 9.888,- ontvangen van het Zorgkantoor Midden IJssel voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Echter, het Zorgkantoor heeft later de pgb's vastgesteld op nihil en terugvordering van het ontvangen bedrag geëist, omdat de appellanten niet voldaan hebben aan de verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De rechtbank heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan.

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten niet in staat zijn geweest om objectieve stukken te overleggen die aantonen dat de pgb's zijn besteed aan inkoop van AWBZ-zorg. De Raad oordeelt dat het Zorgkantoor in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de pgb's op nihil vast te stellen en dat de terugvordering van de voorschotten gerechtvaardigd is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de belangenafweging van het Zorgkantoor hebben getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. De Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de besluiten van het Zorgkantoor en heeft de hoger beroepen van appellanten afgewezen.

Uitspraak

16/1898 AWBZ, 16/1899 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van
25 februari 2016, 15/1808 en 15/2352 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] (appellanten), wettelijk vertegenwoordigd door hun vader
[naam vader] (wettelijk vertegenwoordiger) te [woonplaats]
Zorgkantoor Midden IJssel (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 4 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft hun wettelijk vertegenwoordiger hoger beroepen ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 14 juni 2017. Appellanten zijn niet verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellanten op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor het jaar 2014 elk een persoonsgebonden budget (pgb) van € 9.888,- (netto) verleend voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Bij besluiten van 29 april 2015 heeft het Zorgkantoor de pgb’s van appellanten voor het jaar 2014 vastgesteld op nihil en bepaald dat appellanten elk een bedrag van € 9.888,- moeten terugbetalen.
1.3.
Bij besluiten van 17 juli 2015 (bestreden besluiten) heeft het Zorgkantoor de bezwaren tegen de besluiten van 29 april 2015 ongegrond verklaard. De bestreden besluiten berusten op het standpunt dat appellanten niet hebben voldaan aan de verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Rsa. Er zijn geen facturen en betaalbewijzen beschikbaar en over de tweede helft van 2014 is geen verantwoording afgelegd. Dit betekent dat het Zorgkantoor bevoegd was de pgb’s van appellanten lager vast te stellen en terug te vorderen. Het Zorgkantoor heeft naar zijn opvatting in redelijkheid van deze bevoegdheden gebruik kunnen maken.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Appellanten erkennen dat het pgb niet goed is uitgegeven, maar het geld is uiteindelijk wel aan hen besteed. Omdat appellanten alles kapot maken wat ze kapot kunnen maken, is het geld namelijk gebruikt voor zaken zoals een bril, kleding en schoolspullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellanten bij de verantwoording van de besteding van de pgb’s voor 2014 niet hebben voldaan aan de bij de verlening opgelegde verplichtingen van
artikel 2.6.9 van de Rsa. Het Zorgkantoor was dan ook op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd de pgb’s lager vast te stellen dan de bij de verlening bepaalde bedragen.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635) dient het Zorgkantoor de bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
4.3.
Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot zijn belangenafweging heeft kunnen komen. Er zijn geen objectieve stukken waaruit kan worden afgeleid dat de pgb’s zijn besteed aan inkoop van AWBZ-zorg.
4.4.
Nu het Zorgkantoor in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het op nihil vaststellen van de pgb’s gebruik heeft gemaakt, heeft het Zorgkantoor aan elk van de appellanten onverschuldigd een bedrag van € 9.888,- aan voorschotten betaald. Het Zorgkantoor is bevoegd tot terugvordering daarvan over te gaan. Appellanten hebben geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen overgaan.
4.5.
De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.H. Budde

UM