ECLI:NL:CRVB:2018:101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E.M.H. Geubbels, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, nadat zijn aanvraag voor woningaanpassingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders was afgewezen. Appellant had verzocht om aanpassingen in zijn woning, maar het college stelde dat hij in een ongeschikte woning was verhuisd. Na een aantal juridische stappen en een zitting op 3 februari 2016, waarbij partijen overeenkwamen om naar een aangepaste woning te zoeken, trok het college uiteindelijk het bestreden besluit in en verleende appellant alsnog een traplift en een persoonsgebonden budget voor een douchevoorziening.
Echter, na de verhuizing van appellant naar een nieuwe woning in [woonplaats], heeft het college de verhuiskosten vergoed en de eerdere besluiten herzien. De Raad voor de Rechtspraak heeft in deze uitspraak vastgesteld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat de situatie inmiddels is veranderd en de gevraagde voorzieningen zijn verstrekt. De Raad concludeert dat er geen inhoudelijke beoordeling meer nodig is, aangezien appellant geen belang meer heeft bij de uitspraak over de woningaanpassingen in zijn oude woning.
De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.064,40 bedragen, inclusief griffierecht. De uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.