ECLI:NL:CRVB:2017:990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
15/5104 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en belastbaarheid van appellant met betrekking tot vermoeidheid en psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank oordeelde over de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 1977 werkzaam was als accountmanager, meldde zich in 2007 ziek met ernstige vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen. Het Uwv kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar weigerde later een IVA-uitkering. Appellant stelde dat zijn klachten, waaronder obstructief slaapapneu syndroom (OSAS) en psychische stoornissen, hem volledig arbeidsongeschikt maken. De rechtbank oordeelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2014 een juiste weergave was van de belastbaarheid van appellant op de relevante data. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank het rapport van de psychiater D.H.J. Boeykens ten onrechte doorslaggevend achtte en dat zijn klachten niet volledig waren erkend. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat de vermoeidheid van appellant serieus werd genomen, maar dat de oorzaak slechts ten dele aan ziekte of gebrek kon worden toegeschreven. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht vaststelde dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden in de geselecteerde functies en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

15/5104 WIA
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juni 2015, 13/2479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.G. in de Braekt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. In de Braekt. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vanaf 1977 werkzaam geweest bij de [werkgever] . Hij was werkzaam als accountmanager zakelijke relaties, toen hij zich op 24 september 2007 ziek meldde met ernstige vermoeidheidsklachten, concentratieproblemen en enkele lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 21 september 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarbij vastgesteld op 67,90. Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank Breda heeft op 19 augustus 2011 het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
In 2012 heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, onder meer naar aanleiding van de melding van appellant dat sinds 1 november 2011 zijn gezondheidssituatie zodanig is verslechterd, dat hij aanspraak maakt op een IVA-uitkering. Het Uwv heeft bij besluit van 10 september 2012 vastgesteld dat appellant per 1 november 2011 niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering en dat de arbeidsongeschiktheid 68,89% bedraagt. Bij besluit van 20 september 2012 heeft het Uwv appellant vanaf
21 september 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Bij beslissing op bezwaar van 7 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 10 en
20 september 2012 ongegrond verklaard, waarbij de berekening van de arbeidsongeschiktheid tot een marginale wijziging van het verlies aan verdienvermogen heeft geleid (67,98% in plaats van 68,89%).
1.3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en bij de rechtbank een op zijn verzoek door A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, en L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog, opgesteld rapport ingebracht. Op verzoek van de rechtbank is appellant onderzocht door de psychiater D.H.J. Boeykens, die in een rapport van 27 augustus 2014 verslag heeft gedaan van zijn bevindingen en antwoord op vragen van de rechtbank heeft gegeven. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 11 december 2014 naar aanleiding van het rapport van Boeykens de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast, door daar ook een beperking op te nemen op het aspect ‘hanteren van conflicten’. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat in geen van de eerder geselecteerde functies conflicthantering voorkomt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard in een zeer uitvoerige uitspraak, waarin, kort samengevat, de bevindingen en conclusies van Boeykens worden gevolgd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat de arbeidsongeschiktheid terecht op 67,98% is vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het rapport van Boeykens doorslaggevend heeft geacht. Met de vaststelling door de rechtbank dat het rapport van Boeykens blijk heeft gegeven van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is, mede in het licht van de overige stukken in het dossier, kan appellant zich niet verenigen. Het door Boeykens verrichte onderzoek is niet volledig en zorgvuldig en in tegenstelling tot Trompenaars heeft Boeykens geen multidisciplinair onderzoek gedaan, is zijn echtgenote niet bij het onderzoek betrokken en heeft hij appellant slechts gedurende twee summiere gesprekken gezien. Appellant heeft verwezen naar de reactie van Trompenaars op het rapport van Boeykens, op het feit dat Boeykens zich louter heeft gebaseerd op onderzoek in Kempenhaeghe uit maart 2010 en voorbij is gegaan aan de medische informatie van Sein en de huisarts. De bevindingen van Trompenaars sluiten aan bij de aanwezige informatie uit de behandelend sector, zoals de informatie van Sein, van de klinisch psychologen
J.A.M. Verlinden en W.A. Roks en van de huisarts. Appellant heeft verzocht voorbij te gaan aan de conclusies van Boeykens, en Trompenaars te volgen in zijn mening dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt dient te worden geacht. Zonodig is appellant bereid om mee te werken aan een onderzoek door een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
4.2.
Punt van geschil in deze zaak is of appellant op 1 november 2011 en 21 september 2012 belastbaar was met arbeid en zo ja, of de voor hem geldende beperkingen tot het verrichten van arbeid, als gevolg van ziekte of gebrek, op juiste wijze zijn weergegeven in de FML van 11 december 2014.
4.3.
Voorop gesteld wordt dat in de FML van 11 december 2014 meerdere beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en ook in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Een beperkte duurbeperking is opgenomen, in die zin dat appellant niet ’s avonds en ’s nachts kan werken. Belangrijkste overwegingen zijn daarbij geweest dat de vermoeidheidsklachten maar deels zijn te verklaren door obstructief slaap apneu syndroom (OSAS), en dat sprake is van een belangrijke deconditionering op zowel fysiek als psychisch vlak, die versterkt wordt door de copingstijl van appellant.
4.4.1.
In zijn rapport van 19 oktober 2013 heeft Trompenaars de diagnose gesteld van een ernstige depressieve stoornis, waaraan appellant naar alle waarschijnlijkheid al vanaf ongeveer 1996 lijdt. Trompenaars heeft daarnaast aanwijzingen gevonden voor
obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken, gekenmerkt door een neiging naar perfectionisme en een hoge mate van stress, ongeduld en gejaagdheid. De ernstig depressieve stoornis heeft Trompenaars toegeschreven aan een aantal ingrijpende levensgebeurtenissen, en ook aan de effecten van de lichamelijke conditie van appellant, waaronder het lijden van appellant aan OSAS. Als gevolg van deze diagnose is appellant volgens Trompenaars veel ernstiger beperkt tot het verrichten van arbeid dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep van uitgaat. Trompenaars heeft gesteld dat een urenbeperking moet worden aangenomen van maximaal ongeveer twee uren per dag en tien uren per week werken, maar in werkelijkheid kan appellant volgens Trompenaars in het geheel niet meer werken.
4.4.2.
Vastgesteld wordt dat zich in het dossier geen enkel medisch stuk bevindt dat de door Trompenaars gestelde diagnose van een sedert 1996 bestaande ernstige depressie ondersteunt. Uit de medische stukken waarop appellant zich in het bijzonder baseert blijkt het volgende.
4.4.3.
Verlinden, klinisch psycholoog, heeft in zijn brief van 26 maart 2012 – opgesteld ter ondersteuning van het verzoek om herkeuring – verwezen naar het psychodiagnostisch onderzoek van de aan Ampla verbonden klinisch psycholoog P. du Jour en psycholoog
M. Lubberding van 22 december 2011, dat als basis voor de behandeling heeft gediend. In hun conclusie is vermeld dat het gaat om een man die onder forse spanning staat, veel lichamelijke spanning ervaart en niet goed weet hoe hij hier mee om moet gaan. Zij hebben het advies gegeven het forse spanningsniveau van appellant aan te pakken door ontspanningsoefeningen en het versterken van de copingvaardigheden van appellant. Verder heeft Verlinden gemeld dat appellant vele kenmerken vertoont van burn-out en dat op de voorgrond met name staan paniekklachten, angstdromen, concentratieproblemen, oververmoeidheid, machteloosheid en depressieve episodes. In hun brief van 18 juni 2012 hebben de aan Sein verbonden arts gespecialiseerd in slaap/waakstoornissen K.E. Schreuder en de neuroloog A.W. de Weerd geconcludeerd dat sprake is van OSAS, met een persisterend beeld van doorslaapstoornissen en vermoeidheid gepaard gaan met concentratiestoornissen, bij klinisch beeld van angststoornis en depressie waarvoor appellant aanvullend wordt behandeld door klinisch psycholoog Verlinden. GZ-psycholoog Roks heeft in haar brief van 25 maart 2015 een veelheid aan klachten opgesomd, en daarbij beschreven dat zij appellant heeft leren kennen als een oprechte, zeer perfectionistische en vasthoudende man, die weinig in staat is signalen van overbelasting te herkennen en bij te sturen. Doordat appellant zijn leven veelal heeft ingericht volgens strenge leefregels is hij in de loop van vele jaren uitgeput geraakt. De huisarts heeft in haar brief van 28 april 2014 – slechts – gemeld het door Trompenaars geschetste beeld te herkennen en dat het consistent is met het beeld dat zij zich heeft gevormd op basis van gesprekken in de spreekkamer.
4.4.4.
De rechtbank heeft de overige zich in het dossier bevindende medische stukken, waaronder diverse rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep), de brief van de aan Kemphenhaeghe verbonden slaapdeskundige D.A.A. Pevernagie en GZ-psycholoog
M. van de Laar, en de brieven van de aan TilburgMentaal verbonden psychiater
G.C. Zwartjes, uitvoerig besproken. In al deze rapporten of brieven is evenmin sprake van de diagnose van een ernstige depressie.
4.5.
De in 4.4.3 besproken medische stukken bieden evenmin steun voor het standpunt van Trompenaars dat appellant in het geheel niet kan werken. Verlinden heeft in zijn brief van
26 maart 2012 wel verwoord dat hij ervan uitgaat dat het arbeidsvermogen van appellant duurzaam is aangetast en dat er geen reële vooruitzichten meer zijn op herstel daarvan, maar hij heeft tevens opgemerkt dat hij als psycholoog de medische dan wel arbeidskundige aspecten van de problematiek van appellant niet kan beoordelen. Schreuder en De Weerd hebben in hun brief van 18 juni 2012 besproken dat er beperkingen zijn wat betreft alertheid en vigilantie, waardoor werkzaamheden met een verhoogd afbreukrisico vermeden dienen te worden. Zij verwachten verder een beperking in arbeidsduur, omdat zij beperkingen in de belastbaarheid verwachten wegens de extra inspanning die benodigd is voor cognitieve vaardigheden. Opgemerkt wordt dat Schreuder en De Weerd slechts verwachtingen hebben uitgesproken die niet zijn gebaseerd op onderzoek, maar op anamnestische gegevens. Verder lijkt deze opvatting niet geheel in lijn te zijn met de conclusie van Schreuder en De Weerd, zoals verwoord hun brief van 19 juli 2011, toen zij na uitgebreid onderzoek (het uitlezen van de registratie van compliance van de CPAP apparatuur van 16 mei 2010 tot 15 mei 2011 en een ambulante polysomnografie met nasale CPAP op 25 en 26 mei 2011) tot de conclusie zijn gekomen dat sprake is van een OSAS, die adequaat behandeld wordt met nasale CPAP. Het is de Raad opgevallen dat de slaapefficiëntie op 25 en 26 mei 2011 zelfs hoger is dan de slaapefficiëntie, die bij Kempenhaeghe in maart 2010 is gemeten. Het klinisch beeld vinden Schreuder en De Weerd passen bij burn-out/depressieve kenmerken. De huisarts heeft in haar brief van 28 april 2014 opgemerkt zich niet te kunnen uitspreken over de belastbaarheid van appellant, omdat dat niet behoort tot haar deskundigheid.
4.6.
Boeykens heeft in zijn op verzoek van de rechtbank uitgebrachte rapport op consistente en navolgbare wijze uiteengezet dat bij appellant sprake is van een al jaren bestaande dysthyme stoornis met een gedrukte stemming, prikkelbaarheid, emotionele labiliteit en een bedreigd zelfwaardegevoel. Bij de dysthyme stoornis past ook de vermoeidheid en het gebrek aan energie. Boeykens heeft gewezen op het niet overtuigend aanwezig zijn van futloosheid en moedeloosheid als kernsymptomen van een depressie, en daarbij gewezen op de strijdvaardigheid waarmee appellant zijn standpunt verdedigt en het gegeven dat het iets voor anderen kunnen betekenen appellant voldoening geeft. In zijn reactie op het commentaar van Trompenaars en appellant op zijn rapport heeft Boeykens in zijn samenvatting verwoord dat het al jarenlang bij appellant bestaande klachtenpatroon slechts ten dele geobjectiveerd kan worden. Vanuit psychiatrisch oogpunt heeft Boeykens gewezen op de frustraties bij appellant, het diep geworteld gevoel dat hem onrecht aangedaan werd en wordt, de misnoegdheid en de ontstemming. Gezien de levensgeschiedenis van appellant is deze misnoegdheid voor een groot deel ook invoelbaar, maar dat impliceert volgens Boeykens niet dat appellant geen benutbare arbeidsmogelijkheden meer zou hebben, of dat een urenbeperking aangenomen zou moeten worden. Daarvoor is de discrepantie tussen de klachten die uiteindelijk subjectief zijn en de objectieve bevindingen te groot. Het beeld zoals geschetst door Boeykens vindt wel steun in de andere zich in het dossier bevindende medische gegevens. De Raad ziet dan ook geen reden om Boeykens niet te volgen.
4.7.
Kernpunt in deze zaak is dat de vermoeidheid van appellant wel degelijk serieus wordt genomen, maar dat de oorzaak van die vermoeidheid slechts ten dele kan worden toegeschreven aan ziekte of gebrek. De klachten kunnen namelijk niet (volledig) worden toegeschreven aan de OSAS en de psychische stoornis van appellant. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden vastgesteld dat de FML van 11 december 2014 een juiste weergave is van de voor appellant zowel op 1 november 2011 als 21 september 2012 geldende belastbaarheid en dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden.
5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

UM