ECLI:NL:CRVB:2017:96
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van toestemming voor verhuizing naar Turkije met behoud van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, ontving sinds 23 januari 2009 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In 2013 verzochten zijn ouders om toestemming voor appellant om met behoud van zijn uitkering naar Turkije te verhuizen, omdat zij daarheen wilden terugkeren en appellant zorg nodig had. Het Uwv weigerde deze toestemming, en deze weigering werd in bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat er geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard die het Uwv had moeten doen afwijken van het exportverbod. De rechtbank oordeelde ook dat er geen inbreuk was op het recht op familie- en gezinsleven van appellant, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In hoger beroep herhaalde de gemachtigde van appellant de eerder aangevoerde gronden, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de ouders van appellant uit eigen keuze naar Turkije waren verhuisd en dat appellant niet uitsluitend afhankelijk was van hen voor zorg.
De Raad benadrukte dat de belangenafweging, zoals neergelegd in het beleid van het Uwv, ook het belang van de Nederlandse overheid om de overheidsfinanciën beheersbaar te houden, meebracht. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om van het beleid af te wijken en dat appellant altijd naar Nederland kan terugkeren. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.