ECLI:NL:CRVB:2017:957
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering vergoeding tandheelkundige behandelingen na verstrijken verjaringstermijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1938 en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had verzocht om vergoeding van tandheelkundige behandelingen die plaatsvonden tussen 21 juli 2004 en 18 februari 2008. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, omdat de declaraties ruimschoots na de verjaringstermijn van vijf jaar waren ingediend. De appellant stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die verweerder zouden moeten verplichten om van het beroep op verjaring af te zien, maar deze zijn niet naar voren gekomen.
De Raad overwoog dat voor financiële aanspraken jegens de overheid een verjaringstermijn van vijf jaren geldt. Het staat vast dat de appellant de declaraties na het verstrijken van deze termijn heeft ingediend. De door de appellant aangevoerde privéomstandigheden, waaronder het oprichten van een stichting, werden niet als voldoende beschouwd om de verjaring te doorbreken. Bovendien werd opgemerkt dat eerdere vergoedingen die na de termijn waren ingediend, het gevolg waren van een administratieve fout en niet als precedent konden dienen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier A.M. Pasmans.