ECLI:NL:CRVB:2015:4793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
14-4849 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verjaringstermijn voor financiële aanspraken op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, een vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Het geschil betreft de vergoeding van niet gedeclareerde kilometers voor vervoer naar medische behandelingen. Appellante had in 1991 een vergoeding voor vervoer binnen een straal van 15 kilometer gekregen, die in 1996 was uitgebreid naar 30 kilometer. Na een beleidswijziging in 2001, die appellante niet bekend was, heeft zij verzocht om vergoeding van niet gedeclareerde kilometers vanaf 1 februari 2009. De Raad heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn voor financiële aanspraken op de overheid na vijf jaar ingaat, en dat appellante niet tijdig actie heeft ondernomen. De Raad heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn is ingegaan in maart 2005, toen de beleidswijziging werd gepubliceerd. Hierdoor heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat de vergoeding van niet gedeclareerde kilometers terecht is beperkt tot de periode van vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek.

Uitspraak

14/4849 WUV
Datum uitspraak: 24 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Rijpkema, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 augustus 2014, kenmerk BZ01743148 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rijpkema. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is vervolgde in de zin van de Wuv. Aan haar is in 1991 een vergoeding voor vervoer voor medische behandeling of consult binnen een straal van 15 kilometer toegekend. In 1996 is de vergoeding uitgebreid met fysische therapie. Voor beide vormen van vervoer gold nu dat deze binnen een straal van 30 kilometer voor vergoeding in aanmerking kwamen. Appellante, die per auto reist, heeft haar declaraties sindsdien beperkt tot die afstand van
30 kilometer.
1.2.
In een aan appellante gerichte betalingsbeschikking van 14 september 2012 is het volgende vermeld:
“Wij willen u er op wijzen dat bij een volgende declaratie de daadwerkelijke afstand in kilometers kan worden ingevuld. De beperking van 30 kilometer is alleen voor vervoer per taxi van kracht.”
1.3.
Naar aanleiding van een volgende declaratie, waarin appellante opnieuw 30 kilometer per enkele reis declareerde, is op 27 januari 2014 telefonisch contact met haar opgenomen en is haar uitgelegd dat zij het daadwerkelijke aantal afgelegde kilometers mag declareren, hetgeen appellante vanaf dat moment heeft gedaan.
1.4.
Op 5 februari 2014 heeft appellante verweerder verzocht om de niet gedeclareerde kilometers over de periode vanaf 1 februari 2009 te vergoeden. Dit verzoek is bij besluit van 21 februari 2014 ingewilligd. Aan appellante is alsnog een bedrag van € 2.835,30 toegekend.
1.5.
Op 26 februari 2014 heeft appellante verweerder verzocht om ook de niet-gedeclareerde kilometers over de periode vóór 1 februari 2009 te vergoeden, tot aan het moment, zijnde
1 januari 2001, waarop de voorheen geldende beperking tot 30 kilometer is afgeschaft. Bij besluit van 4 april 2014 is dit verzoek afgewezen, dit omdat de afdwingbaarheid van aanspraken op de overheid na vijf jaren is verjaard.
1.6.
Appellante heeft tegen het besluit van 4 april 2014 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft benadrukt dat zij er tot aan het telefoongesprek op 27 januari 2014 geen idee van had dat de 30-kilometerbeperking al in 2001 is afgeschaft. Zij is van mening dat zij hiervan redelijkerwijs ook niet op de hoogte had kunnen zijn.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad zijn financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar. De aanvang van deze verjaringstermijn ligt bij het moment waarop degene die de aanspraak heeft, met betrekking tot die aanspraak in actie had kunnen komen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:569).
3.2.
Het afschaffen van de 30-kilometerbeperking voor andere vervoersvormen dan taxivervoer vloeit voort uit een beleidswijziging die per 1 januari 2001 is ingegaan. Aan die wijziging is destijds geen ruchtbaarheid gegeven onder de rechthebbenden. Verweerder heeft er weliswaar op gewezen dat in het jaarverslag van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) over 2001 het beleid staat weergegeven zoals dat met ingang van dat jaar van kracht was, maar de jaarverslagen van de PUR zijn niet bedoeld als voorlichtingsmiddel voor rechthebbenden en worden dan ook niet onder hen verspreid. Deze publicatie behoefde dan ook niet tot actie aan de zijde van appellante te leiden.
3.3.
Verweerder heeft voorts gewezen op een publicatie in het voor rechthebbenden bestemde blad “Aanspraak” van maart 2005. Het betreft een vraag in de rubriek “Vraag en antwoord”. In deze passage staat duidelijk aangegeven dat het beleid is gewijzigd, dat, behoudens wanneer gebruik wordt gemaakt van een taxi, de grens van 30 kilometer die in de voorheen afgegeven beschikkingen staat vermeld, niet langer wordt gehanteerd en dat het daadwerkelijke aantal afgelegde kilometers mag worden gedeclareerd. Vanaf het moment daarvan kan niet meer worden gezegd dat appellante niet van de beleidswijziging op de hoogte had kunnen zijn. Dat wordt niet anders doordat de publicatie appellante kennelijk is ontgaan. Dit betekent dat de onder 3.1 bedoelde verjaringstermijn wat betreft de achterliggende periode moet worden geacht in maart 2005 te zijn ingegaan, en dat met betrekking tot de vanaf het moment van de publicatie ontstane aanspraken de verjaringstermijn direct is gaan lopen. Verweerder heeft dus de vergoeding van de niet gedeclareerde kilometers mogen beperken tot de periode vanaf 1 februari 2009, zijnde de periode van vijf jaren voorafgaand aan het (eerste) verzoek van appellante.
3.4.
Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J.L. Meijer

HD