ECLI:NL:CRVB:2017:948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de maatregel tot verlaging van bijstand op grond van onvoldoende participatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij haar bijstandsuitkering werd verlaagd met 100% voor de duur van twee maanden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 maart 2017 uitspraak gedaan. Appellante ontving sinds 1997 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had te maken met arbeidsverplichtingen. Het college had eerder al een verlaging van 30% opgelegd vanwege het niet verschijnen op een oproep voor een onderzoek naar haar arbeidsmogelijkheden. Appellante had aangegeven dat zij niet kon participeren vanwege de ziekenhuisopname van haar dochter en de zorg voor haar andere kinderen. Ondanks deze omstandigheden heeft het college de bijstand opnieuw verlaagd, ditmaal met 100% vanwege recidive binnen een jaar. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet is verschenen op een oproep voor een gesprek met de consulent participatie, wat wordt aangemerkt als een gedraging die aanleiding geeft tot een maatregel. De Raad oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van appellante, hoewel zwaarwegend, niet voldoende zijn om af te zien van de maatregel of deze te matigen. De Raad bevestigt dat de maatregel in overeenstemming is met de WWB en de bijbehorende verordening. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er toezeggingen zijn gedaan die haar verwachtingen hebben gewekt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.