ECLI:NL:CRVB:2017:946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-wonen op uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellante ontving bijstand van 11 september 2008 tot 8 maart 2012 en heeft in juni 2012 opnieuw bijstand aangevraagd. Na een onderzoek door handhavingsspecialisten van de gemeente Amsterdam, werd vastgesteld dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering per 28 november 2013 en de terugvordering van eerder ontvangen bijstand. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de verklaringen van getuigen en de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Raad oordeelde dat de verklaringen van getuigen H en ESB betrouwbaar waren en dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om haar standpunt te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders terecht had gehandeld door de bijstandsaanvraag af te wijzen en de bijstand terug te vorderen.