ECLI:NL:CRVB:2017:920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
14/4245 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maximale periodebijdrage Wmo en ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de bezwaren van de erven van een betrokkene tegen de maximale periodebijdrage voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De Centrale Raad oordeelt dat het College voor zorgverzekeringen (CAK) de bezwaren tegen de maximale periodebijdrage voor de jaren 2011 en 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. Voor het jaar 2013 is de maximale periodebijdrage vastgesteld op basis van dwingendrechtelijke bepalingen, en de Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijking van deze bepalingen. De appellanten hebben in hoger beroep hun eerdere stellingen herhaald, maar de Raad heeft geen nieuwe omstandigheden kunnen vaststellen die tot een andere beoordeling zouden leiden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

14/4245 WMO
Datum uitspraak: 8 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 juni 2014, 13/5697 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
erven van [betrokkene] te [plaatsnaam] (appellanten)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens [betrokkene] (betrokkene) heeft [naam gemachtigde 1] hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is in oktober 2015 overleden. Appellanten hebben de procedure voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Namens appellanten zijn verschenen [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] als gemachtigde. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.N.F. van der Gaarden. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
CAK heeft vervolgens een reactie ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving in 2011, 2012 en 2013 voorzieningen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2.
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft CAK met toepassing van artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning de maximale periodebijdrage Wmo voor het jaar 2013 voor betrokkene vanaf periode 1 vastgesteld op € 758,10 per vier weken.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 mei 2013 ongegrond verklaard. CAK heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op grond van de gemeentelijke verordening een eigen bijdrage verschuldigd is en de vaststelling van de maximale periodebijdrage gebaseerd is op gegevens van de Belastingdienst. CAK ziet geen reden de eigen bijdrage rechtstreeks te verhalen op het ziekenhuis dat ten gevolge van een medische fout verantwoordelijk zou zijn voor de zorgbehoefte van betrokkene, dan wel op grond van de hardheidsclausule af te zien van het vaststellen van een eigen bijdrage. Verder heeft CAK bij het bestreden besluit de bezwaren tegen de vaststelling van de maximale periodebijdrage voor de jaren 2011 en 2012
niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat waren ingediend.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat CAK de bezwaren tegen de maximale periodebijdrage voor de jaren 2011 en 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ten aanzien van het jaar 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de vaststelling van de maximale periodebijdrage is gebaseerd op dwingendrechtelijke bepalingen en dat de door betrokkene aangevoerde omstandigheden geen reden kunnen zijn hiervan af te wijken.
3. In hoger beroep hebben appellanten de in beroep ingenomen stellingen herhaald en nader toegelicht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat, anders dan CAK meent, het onderzoek ter zitting is geschorst.
4.2.
In hoger beroep hebben appellanten geen omstandigheden aangevoerd die leiden tot een andere beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar van betrokkene tegen de vaststellingen van de maximale periodebijdrage voor de jaren 2011 en 2012. De hectische omstandigheden van betrokkene zijn onvoldoende om aan te nemen dat zij destijds niet in staat was, al dan niet met behulp van derden, tijdig bezwaar te maken tegen de vaststellingen voor de genoemde jaren.
4.3.1.
Voor de vaststelling van de maximale periodebijdrage voor het jaar 2013 verwijst de Raad naar het wettelijk kader dat door de rechtbank is weergegeven. De hierin opgenomen bepalingen zijn dwingendrechtelijk van aard (vergelijk de uitspraak van de Raad van
7 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1321). Niet in geschil is dat CAK de hoogte van de maximale periodebijdrage heeft vastgesteld overeenkomstig deze bepalingen.
4.3.2.
Tussen partijen is wel in geschil of de omstandigheden van betrokkene zodanig zwaarwegend zijn dat deze nopen tot een afwijking van de dwingendrechtelijke bepalingen. Met de eigen bijdrage is beoogd om bij bepaalde aanvragen voor maatschappelijke ondersteuning een financiële prikkel te doen uitgaan. Dat betrokkene kosten heeft gemaakt door omstandigheden die naar zij stelt het ziekenhuis en daarmee de overheid zijn aan te rekenen en dat als gevolg van de hoge zorgkosten de financiële planning van het gezin verstoord raakt, maakt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijken van de dwingendrechtelijke bepalingen.
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat het vaststellen van de maximaal verschuldigde eigen bijdrage een schending oplevert van de artikelen 2, 8 en 17 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) maar zij hebben, ook nadat daarom is gevraagd op geen enkele manier gepreciseerd waarom deze bepalingen jegens hen zijn geschonden. Het beroep op de genoemde bepalingen kan dan ook niet slagen.
4.5.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2017.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) I.G.A.H. Toma

KP