In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de berekening van het dagloon voor de WIA-uitkering van appellant, die na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft aangevraagd. Appellant was van mening dat het dagloon onjuist was vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat het Uwv bij de berekening van het dagloon een deel van de beëindigingsvergoeding niet had meegerekend en het aantal dagen in het refertejaar niet correct had vastgesteld. De Raad heeft overwogen dat de hoofdregel voor de dagloonberekening, zoals neergelegd in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, niet de ruimte biedt om af te wijken van de berekening die het Uwv heeft toegepast. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de wettelijke regels correct heeft toegepast en dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellant ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan op 1 maart 2017.