ECLI:NL:CRVB:2017:895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
15/6111 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WGA-loonaanvullingsuitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, heeft zich op 18 september 2008 ziek gemeld vanwege locomotore klachten en beperkingen van de linkerschouder. Na een herbeoordeling in februari 2014 heeft het Uwv besloten haar uitkering per 24 juni 2014 in te trekken, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat haar medische situatie is verslechterd en dat de verzekeringsarts haar klachten niet goed heeft ingeschat. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellante en dat de medische oordelen van de verzekeringsartsen niet ter discussie staan.

In hoger beroep heeft appellante volhard in haar standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen, waaronder schouderklachten en fibromyalgie. Ze heeft verschillende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van haar argumenten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de medische gronden van appellante afdoende heeft besproken en verworpen. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat heeft gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen juist zijn en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

15/6111 WIA
Datum uitspraak: 3 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
5 augustus 2015, 14/3538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.P.J. Franssen hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden.
Het Uwv een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door Franssen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als servicemedewerker bij een bank. Zij heeft zich op 18 september 2008 voor deze werkzaamheden ziek gemeld wegens locomotore klachten en beperkingen van de linkerschouder. Appellante is per 16 september 2010, tot 16 december 2011, in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is nadien omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
In februari 2014 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. In dit kader heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van
23 april 2014 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering per 24 juni 2014 ingetrokken, omdat appellante met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij naar voren gebracht dat de verzekeringsarts de ernst van haar klachten heeft miskend en dat haar medische situatie ten opzichte van 2012 is verslechterd. Naast de klachten aan haar linkerschouder heeft appellante nu ook klachten aan haar rechterschouder. Recentelijk is vastgesteld dat zij fibromyalgie heeft. Appellante is vermoeid en heeft ook psychische klachten ontwikkeld. Appellante acht zich hiermee niet in staat de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Appellante heeft daarnaast betoogd dat de voor haar geselecteerde functies, gelet op daarin gestelde eisen aan de mondelinge en schriftelijke beheersing van de Duitse en Engelse taal of het gevraagde diploma, niet passend zijn.
1.4.
Bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 oktober 2014, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts voor appellante vastgestelde beperkingen ten aanzien van het functieverlies van de linkerschouder onderschreven. Over de door appellante naar voren gebrachte klachten als gevolg van fibromyalgie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat deze beschouwd dienen te worden als een somatoforme stoornis, waarin het ervaren functieverlies somatisch niet verklaard kan worden en samenhangen met irreële cognities die over de aandoening en de ervaren beperkingen bestaan. Deze klachten leiden niet tot arbeidsbeperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld dat appellante onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellante. Daartoe heeft zij overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek gebaseerd is op dossieronderzoek, eigen onderzoek, wat ter hoorzitting is besproken en informatie van de behandelend sector. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank is niet gebleken dat de informatie afkomstig van de behandelend sector onjuist is uitgelegd. Aanwijzingen en steun daarvoor zijn naar het oordeel van de rechtbank te vinden in de brief van orthopedisch chirurg S.K. Samijo van
24 februari 2014 Samijo heeft gerapporteerd dat het verloop van de aandoening en de behandeling goed zijn gegaan en in de brief van de revalidatiearts van 26 juni 2014, waarin is vermeld dat appellante moeite heeft met de acceptatie van de nog resterende klachten en hiervoor ook therapie heeft ondergaan. Wat appellant in beroep, onder verwijzing naar een rapport van 25 maart 2015 van Adelante Zorggroep, heeft aangevoerd, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. Zij heeft daartoe overwogen dat aan de resultaten van het onderzoek van Adelante Zorggroep niet dat gewicht toegekend kan worden dat appellante daaraan gehecht wenst te zien, nu de resultaten, zoals ook in het rapport zelf is vermeld, niet volledig bruikbaar zijn voor de feitelijke beoordeling van het maximale fysieke arbeidsvermogen in relatie tot belastbaarheid. De rechtbank onderschrijft de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het onderzoek van Adelante Zorggroep geen raakvlakken heeft met het arbeids-medisch onderzoek van het Uwv. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat door het Uwv in onvoldoende mate rekening is gehouden met haar beperkingen, waaronder haar schouderklachten en energetische beperkingen als gevolg van de fibromyalgie. Appellante heeft gesteld dat in preventieve zin een urenbeperking aangewezen is, omdat fulltime werken zou leiden tot schade aan haar gezondheid. Aanwijzingen daarvoor zijn, naar appellante stelt, te vinden in het rapport van Adelante Zorggroep van 25 maart 2015, waaruit volgens haar blijkt dat twaalf uur per week werken gezondheidsproblemen veroorzaakt. Verder heeft zij verwezen naar een brief van 23 mei 2014 van arts-medisch adviseur drs. R.L.M. Neuhaus, een brief van
6 januari 2017 van orthopedisch chirurg dr. W.L.W. van Hemert en een nader schrijven van Adelante Zorggroep van 17 juni 2015. Wegens haar beperkingen acht appellante zich niet in staat de geselecteerde functies te vervullen. Appellante heeft verder te kennen gegeven dat de arbeidskundige beoordeling in bezwaar onvoldoende inzichtelijk is nu een onderdeel C van het rapport, waarin normaliter de signaleringen worden toegelicht, ontbreekt. Over de functie inkoper (SBC-code 516150) heeft appellante aangevoerd dat zij niet voldoet aan de gestelde eisen van de mondelinge en schriftelijke beheersing van de Duitse en Engelse taal, omdat het vereiste taalniveau volgens appellante op minimaal HAVO-niveau is gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de medische gronden die appellante eerder in bezwaar en beroep tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht afdoende besproken. De rechtbank heeft die gronden terecht verworpen. In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het standpunt van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapporten van 10 oktober 2014 en 4 juni 2015 ingegaan op de beschikbare medische gegevens en heeft gemotiveerd toegelicht waarom hij de voor appellante vastgelegde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 maart 2014 adequaat acht.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar de brieven van Neuhaus,
Van Hemert en van Adelante Zorggroep van 17 juni 2015 heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep bij rapport van 4 juni 2015 al inzichtelijk gemotiveerd waarom de informatie van Adelante Zorggroep niet leidt tot het oordeel dat de beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld. De brief van Neuhaus bevat geen nieuwe informatie en is opgezet voor een ander doel. Wat betreft de informatie van Van Hemert wordt overwogen dat deze informatie dateert van ver na de datum in geding en dat de verzekeringsartsen voor hun beoordeling van de beperkingen uit de linker schouder beschikten over recentere informatie van de behandelend sector.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 19 maart 2014 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Met het rapport van 14 oktober 2014 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de toelichtingen op de resultaat functiebeoordeling van 31 maart 2014 is dit overtuigend en toereikend toegelicht. Betreffende de passendheid van de functie operationeel inkoper wordt het volgende overwogen. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 31 maart 2014 komt naar voren dat geen bijzondere eisen gesteld zijn aan de mondelinge en schriftelijke beheersing van de Engelse en Duitse taal. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 oktober 2014 inzichtelijk gemotiveerd dat appellante hiertoe gelet op de door haar gevolgde opleiding in het verleden in staat is. Appellante heeft de middelbare horecaschool met diploma afgesloten en voldoet hiermee aan het opleidingsvereiste van de functie, diploma MBO niveau 4.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.S.E.S. Umans

SS