Uitspraak
13 juli 2016, 16/2234 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante op 24 augustus 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). De aanvraag werd op 7 december 2015 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat appellante niet alle gevraagde financiële gegevens had overgelegd. Het college had appellante verzocht om bankafschriften van de laatste maanden, maar zij voldeed niet aan deze inlichtingenverplichting. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep betwistte appellante de schending van de inlichtingenverplichting en stelde dat de gevraagde gegevens niet relevant waren voor het vaststellen van haar recht op bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. Aangezien appellante niet alle gevraagde bankafschriften had ingeleverd, kon zij geen volledig beeld van haar financiële situatie geven. Dit leidde tot de conclusie dat het college terecht had geoordeeld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat artikel 16 van de PW niet van toepassing was, omdat appellante tot de personenkring van de PW behoort en er geen situatie was waarin zij geen recht op bijstand had op basis van de relevante artikelen. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met C.A.E. Bon als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 februari 2017.