ECLI:NL:CRVB:2017:629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
16/2406 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een e-mail van de gemeente over opvang en status van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant. De appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had bezwaar gemaakt tegen een e-mail van de gemeente Breda waarin werd meegedeeld dat hij op basis van zijn status geen recht had op opvang. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de e-mail van 20 augustus 2015 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De e-mail bevatte enkel informatie en geen beslissing over de opvang van de appellant. De Raad bevestigde dat het bezwaar van de appellant terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen sprake was van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt.

De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.J. de Mooij als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in aanwezigheid van griffier M.S.E.S. Umans. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16/2406 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 11 april 2016, 16/1881 en 15/7071 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
Datum uitspraak: 22 februari 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 16/994, 16/1668, 16/1669, 16/1830, 16/1803, 16/3426, 16/2406, 16/2813 en 16/3530 heeft gevoegd plaatsgehad op 7 december 2016. Namens appellant is verschenen mr. W.G. Fischer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P.W. Raijmakers en C.C.M. van Weezel. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, ten tijde hier van belang, geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
In een e-mail van 20 augustus 2015 heeft het “Centraal onthaal” van de gemeente Breda, een loket voor vragen over opvang, het volgende aan reclasseringsambtenaar [naam] meegedeeld: “Goedemorgen, in vervolg op ons telefoongesprek van vanochtend stuur ik u hierbij de informatie door die wij ingewonnen hebben over de heer [appellant] . We hebben contact gehad met de IND en ons is medegedeeld dat meneer een 1 F status heeft, wat tot gevolg heeft dat wij niets voor meneer kunnen betekenen. Op basis van deze status is meneer ook ongewenst vreemdeling verklaard. Dit is bevestigd bij de behandeling van zijn hoger beroep. Hij heeft een inreisverbod voor de duur van 10 jaar. Dit gaat in op het moment dat hij aantoonbaar Nederland verlaten heeft.”
1.3.
Bij besluit van 28 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de e-mail van 20 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de e-mail geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2500, heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is van oordeel dat met de e-mail van 20 augustus 2015 uitsluitend informatie is gegeven in reactie op een verzoek daartoe over de situatie van appellant. Uit de weergave van de e-mail kan, anders dan appelant meent, niet worden afgeleid dat gevraagd is om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of dat is besloten tot een afwijzing op grond van die wet. Dit betekent dat de e-mail niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het bezwaar daartegen terecht
niet-ontvankelijk is verklaard. Voor het doorsturen van het hogerberoepschrift naar de Afdelingsbestuursrecht van de Raad van State, ziet de Raad geen aanleiding gelet op de rechtsmiddelclausule die onder de aangevallen uitspraak staat.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM