In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker afkomstig uit Libanon, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Verzoeker heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft een inreisverbod voor de duur van 10 jaar. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend door mr. W.G. Fischer, advocaat van verzoeker, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof een emailbericht van 20 augustus 2015, waarin het Centraal onthaal van de gemeente Breda informatie gaf over de situatie van verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat dit emailbericht niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat het bezwaar daartegen terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, en dat er geen redelijke kans bestond dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zou blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.