ECLI:NL:CRVB:2017:612
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen binnen de gemeente van bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 20 maart 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk heeft de bijstand ingetrokken omdat er vermoedens bestonden dat appellant niet op zijn uitkeringsadres in Beverwijk verbleef. Dit vermoeden werd onderbouwd door een rechtmatigheidsonderzoek door de sociale recherche, waarbij onder andere getuigenverklaringen en verbruiksgegevens van gas, water en elektriciteit werden verzameld. De sociale recherche concludeerde dat appellant zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, wat leidde tot de intrekking van de bijstand over een periode van meer dan vijf jaar en een terugvordering van € 71.310,36.
Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en uiteindelijk hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college voldoende bewijs had om aan te nemen dat appellant niet in Beverwijk woonde. De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering rechtmatig waren, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door zijn wijziging van woonplaats niet te melden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.
De Raad concludeerde dat de dwangsom die aan appellant was toegekend, correct was berekend en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 februari 2017.