ECLI:NL:CRVB:2017:597
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.L. Boxum
- J.L. Meijer
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde kasstortingen met onbekende herkomst
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 16 oktober 2008 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vastgesteld dat appellant gedurende de periode van augustus 2013 tot en met augustus 2014 regelmatig contante stortingen op zijn bankrekening heeft ontvangen, zonder deze te melden. Deze stortingen zijn door het college als inkomsten aangemerkt, wat leidde tot een herziening van de bijstand en een terugvordering van € 6.629,45. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het college € 5,- teveel had teruggevorderd. De rechtbank heeft bepaald dat appellant € 6.624,45 moet terugbetalen.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep zich gebogen over de vraag of het college terecht de contante stortingen in mindering heeft gebracht op de bijstand. Appellant heeft aangevoerd dat de stortingen afkomstig zijn van zijn medebewoner en dat hij deze stortingen niet als extra inkomsten beschouwde. De Raad heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende rechtstreeks verband is tussen de opnames en stortingen op de rekening van appellant. De Raad heeft de conclusie van het college onderschreven dat de stortingen als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat de herkomst onbekend is. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.