ECLI:NL:CRVB:2017:593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
15/429 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en beperkingen bij Ehlers-Danlos syndroom

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2017, in de zaak met nummer 15/429 WIA-T, wordt de situatie van appellante besproken die lijdt aan de bindweefselaandoening Ehlers-Danlos (type 3). Appellante heeft tot 1 juni 2009 als ecologisch veldmedewerker gewerkt en is daarna als medewerker ecologisch onderzoek gaan werken. Op 8 maart 2010 is zij uitgevallen door gewrichts- en vermoeidheidsklachten. In het kader van haar aanvraag voor een WIA-uitkering is zij onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv, die beperkingen heeft vastgesteld. Na bezwaar en een hoorzitting heeft het Uwv in een beslissing op bezwaar vastgesteld dat appellante met ingang van 30 mei 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.

De rechtbank heeft een deskundige benoemd die in rapporten heeft aangegeven dat appellante beperkingen heeft, maar het Uwv heeft in een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet alle door de deskundige aangegeven beperkingen overgenomen. De Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de rapporten van de deskundige zorgvuldig zijn en dat het Uwv niet op een juiste medische grondslag heeft beslist. De Raad heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de medische grondslag in overeenstemming moet worden gebracht met het oordeel van de deskundige.

Uitspraak

15/429 WIA-T
Datum uitspraak: 3 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 30 juli 2014, 12/6489 (aangevallen tussenuitspraak) en de einduitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2014, 12/6489 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.P. van Gent hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2016. Appellante was aanwezig en werd bijgestaan door mr. S. Klomp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.
Het onderzoek is na de zitting heropend.
Op verzoek van de Raad heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige
G.H.C. Schardijn, reumatoloog, op 8 september 2016 een rapport aan de Raad uitgebracht.
Partijen hebben over en weer gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend tot het achterwege laten van een zitting. Daarna heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft tot 1 juni 2009 als ecologisch veldmedewerker bij [werkgever 1] gewerkt gedurende 31,72 uur per week. Met ingang van 1 juni 2009 is zij als medewerker ecologisch onderzoek gedurende 24 uur per week gaan werken bij [werkgever 2]. Op 8 maart 2010 is zij met gewrichtsklachten en vermoeidheidsklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden in die functie. In 2010 is vastgesteld dat appellante lijdt aan de bindweefselaandoening Ehlers-Danlos (type 3).
1.2.
In verband met haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft in een rapport van 17 januari 2012 vermeld dat 1 juni 2009 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt aangemerkt omdat appellante wegens haar aandoening haar dienstverband met ingang van die datum heeft gewijzigd. De verzekeringsarts heeft appellante onder meer aangewezen geacht op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is en een urenbeperking geïndiceerd geacht, met een beperking voor nacht- en avonddienst. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens in een rapport van 14 februari 2012 aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 72,47% is.
1.3.
Bij besluit van 15 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 30 mei 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering en bepaald dat de loongerelateerde WGA-uitkering loopt tot 30 maart 2013.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit is zij op de hoorzitting gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in een rapport van
7 augustus 2012 vermeld dat Ehlers-Danlos een goedaardige, niet ernstige aandoening is en dat appellante geen beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft diverse beperkingen in de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML laten vervallen, waaronder de arbeidsduurbeperking.
1.5.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van
10 augustus 2012 op basis van nieuw geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat appellante geen verlies aan verdiencapaciteit heeft.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 12 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 februari 2012 ongegrond verklaard en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 30 mei 2011 minder dan 35% is. De loongerelateerde WGA-uitkering zal tot 13 oktober 2012 worden uitbetaald.
2.1.
De rechtbank heeft reumatoloog dr. G.H.C. Schardijn als deskundige benoemd. De deskundige heeft in rapporten van 24 augustus 2013 een 16 november 2013 onder meer te kennen gegeven dat de belastbaarheid van alle gewrichten van appellante in principe beperkt is voor dynamische belastingen in de eindstanden en voor langdurige statische belastingen. Een chronische pijncomponent is volgens de deskundige hierbij niet ongebruikelijk. Hij heeft vermeld dat hij bedenkingen heeft tegen het niet aannemen van een beperking op beoordelingspunt 1.7 (handelingstempo).
2.2.
De rechtbank heeft het Uwv bij de aangevallen tussenuitspraak van 30 juli 2014 opdracht gegeven om de in deze uitspraak vastgestelde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens het grootste deel van de door de deskundige aangewezen geachte beperkingen in een aangepaste FML van 28 augustus 2014 opgenomen. In het bij de FML behorende rapport van 28 augustus 2014 heeft deze arts ten aanzien van het niet aannemen van een beperking op beoordelingspunt 1.7 te kennen gegeven dat het handelingstempo adequaat wordt gereduceerd door meer beperkingen aan te nemen op andere aspecten.
2.4.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen uit te gaan van de aangepaste FML van 28 augustus 2014 met de toevoeging dat appellante, gelet op het rapport van de deskundige, ook sterk beperkt is ten aanzien van duwen of trekken (beoordelingspunt 4.13). De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer fysieke en psychische beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. Voorts heeft zij betoogd dat het Uwv niet alle door de medisch deskundige aangegeven beperkingen heeft opgenomen in de FML. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij verwezen naar een rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts J.M. Fokke van 2 maart 2015. Fokke heeft in dit rapport vermeld het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige te onderschrijven, onder de constatering dat het Uwv niet alle door de deskundige aangenomen beperkingen heeft overgenomen. Appellante heeft voorts aangevoerd dat zij niet in staat is om de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen wegens haar vertraagde handelingstempo en de (later) vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek. Ten slotte is de redelijke termijn overschreden.
4.1.
Ter zitting heeft het Uwv te kennen gegeven dat de beëindigingsdatum van de loongerelateerde WGA-uitkering in het bestreden besluit in strijd is met wat de Raad heeft geoordeeld in ECLI:NL:CRVB:2015:3096.
4.2.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend om de door de rechtbank ingeschakelde medisch deskundige Schardijn te laten reageren op het rapport van verzekeringsarts Fokke waarbij de deskundige is verzocht hierbij te betrekken of de FML van
28 augustus 2014 in overeenstemming is met zijn rapport van 24 augustus 2013.
4.3.
De deskundige heeft in een rapport van 8 september 2016 bezwaar gemaakt tegen de ongewijzigde belastbaarheid op beoordelingspunt 4.13 (duwen/trekken) in de FML van
28 augustus 2014. Voorts heeft hij te kennen gegeven een lans te moeten breken voor een aanpassing op beoordelingspunt 1.7 (handelingstempo), onder meer omdat het maken van een beweging vaak extra aandacht vraagt vanuit het oogpunt van preventie. Bij deze aandoening is er een vergrote kans op vroegtijdige artrose van de gewrichten. Indien er een beperking op dit beoordelingspunt wordt aangenomen, acht de deskundige een verdere beperking op diverse punten niet nodig.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een reactie hierop in een rapport van
4 oktober 2016 uiteen gezet dat beoordelingspunt 1.7 betrekking moet hebben op een veelvoud van handelingen en dat hiervan alleen sprake is bij ernstige ziektebeelden. Appellante heeft bij brief van 21 november 2016 onder meer naar voren gebracht dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) ruimte geeft om ook bij niet kwaadaardige aandoeningen een beperking aan te nemen op beoordelingspunt 1.7. Daarbij wordt reumatoïde artritis in de toelichting in het CBBS als voorbeeld genoemd terwijl bij Ehlers-Danlos, net als bij reumatoïde artritis, gewrichtsklachten op de voorgrond staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 17 december 2016 in reactie hierop herhaald dat
Ehlers-Danlos type 3 een goedaardige stoornis is en dat bij deze aandoening, in tegenstelling tot reumatoïde artritis, geen gewrichtsontstekingen optreden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank is bij de aangevallen einduitspraak uitgegaan van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 28 augustus 2014, aangevuld met de toevoeging dat appellante sterk beperkt is ten aanzien van duwen of trekken. Van de zijde van het Uwv is geen hoger beroep of incidenteel hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ingesteld. Er dient hierom van uitgegaan te worden dat appellante sterk beperkt is op beoordelingspunt 4.13, wat inhoudt dat duwen/trekken mogelijk is tot ongeveer 5 kgf.
5.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De door de deskundige aan de rechtbank uitgebrachte rapporten en het door de deskundige aan de Raad uitgebrachte rapport geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent.
5.3.
De Raad volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in zijn in (onder meer) de rapporten van 28 augustus 2014, 4 oktober 2016 en 12 december 2016 gegeven uiteenzettingen om geen beperking op beoordelingspunt 1.7 aan te nemen in verband met de Basisinformatie CBBS. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 28 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3958) is de Basisinformatie CBBS een handleiding voor de verzekeringsartsen bij het beoordelen en vaststellen van beperkingen en het invullen van de FML. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheid om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, zowel op de FML als in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. Daarbij laat de toelichting in de Basisinformatie CBBS ten aanzien van beoordelingspunt 1.7, de mogelijkheid voor de verzekeringsarts onverlet om een beperking aan te nemen ten aanzien van beoordelingspunt 1.7 indien een betrokkene geen ernstige stoornis heeft. De Raad acht met de rapporten van de deskundige genoegzaam vast te staan dat in het geval van appellante aanleiding bestaat om, in aanvulling op de reeds van toepassing geachte beperkingen, ook een beperking van toepassing te achten op beoordelingspunt 1.7.
5.4.
Uit overwegingen 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het bestreden besluit niet berust op een juiste medische grondslag. Om te kunnen komen tot definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht opdracht te geven de medische grondslag van het bestreden besluit in overeenstemming te brengen met het oordeel van de deskundige en op basis van de aldus bijgestelde grondslag een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending va deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) I.G.A.H. Toma

NK