ECLI:NL:CRVB:2017:592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
15/8281 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op ZW-uitkering wegens niet tijdig ziek melden na afloop verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die drager is van het gen dat de ziekte van Huntington veroorzaakt, had zich ziek gemeld na het beëindigen van zijn Ziektewet (ZW) verzekering. De Raad oordeelde dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering omdat hij niet binnen vier weken na afloop van zijn verzekering ziek was geworden. De appellant had van 31 mei 2013 tot 10 oktober 2013 gewerkt en was daarna naar Indonesië geëmigreerd. Hij meldde zich ziek met klachten die voortkwamen uit de ziekte van Huntington, maar het Uwv stelde vast dat zijn verzekering eindigde op 10 oktober 2013 en dat hij niet tijdig ziek was geworden.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen bewijs was dat appellant arbeidsongeschikt was in de verzekerde periode. De Raad onderschreef dit oordeel en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de informatie van de werkgever over het functioneren van appellant. De stellingen van appellant in hoger beroep, waaronder een verklaring van een ziekenhuis in Indonesië, werden niet als voldoende bewijs gezien om tot een andere conclusie te komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.

Uitspraak

15/8281 ZW
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 november 2015, 14/2859 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te Indonesië (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade.
Namens appellant heeft mr. M.B. Visser, advocaat, het beroep aangevuld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 31 mei 2013 tot en met 10 oktober 2013 werkzaam als [naam functie] voor 40 uur per week. Kort daarna is appellant geëmigreerd naar Indonesië. Op 28 januari 2014 heeft appellant zich met ingang van 1 december 2013 ziek gemeld met klachten voortkomend uit de ziekte van Huntington. Nadien heeft appellant te kennen gegeven dat deze klachten al vanaf 1 november 2013 aanwezig waren.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 februari 2014 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Daaraan is ten grondslag gelegd dat de verzekering voor de ZW van appellant eindigde op 10 oktober 2013 en appellant niet binnen vier weken na afloop van deze verzekering ziek is geworden.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 5 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 februari 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 mei 2014 ten grondslag gelegd en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
29 april 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsvonden en het daarop gebaseerde bestreden besluit voldoende deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van informatie van de laatste werkgever van appellant geen enkele reden zag om te veronderstellen dat appellant in de uitoefening van zijn laatste werk beperkingen ondervond. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgaan van de juistheid van de van de werkgever verkregen informatie. Appellant heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in zijn laatste functie niet naar behoren heeft gefunctioneerd. Appellant had al tijdens zijn sollicitatie vermeld enkel tot 10 oktober 2013 voor deze werkgever te kunnen werken omdat hij op 11 oktober 2013 naar Indonesië zou emigreren. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na onderzoek heeft gesteld dat er geen gegevens zijn die wijzen op ziekte of arbeidsongeschiktheid per 1 december 2013 of eerder. Appellant heeft geen enkel (recent) medisch gegeven overgelegd waaruit blijkt dat dit wel het geval was. Dat appellant drager is van het gen dat de ziekte van Huntington veroorzaakt, maakt niet dat hij op 1 december 2013 of eerder dusdanige beperkingen ondervond door deze ziekte dat hij per 1 december 2013 of eerder arbeidsongeschikt moet worden geacht voor zijn werk. Omdat uit de informatie van de behandeld sector geen gegevens naar voren zijn gekomen die wijzen op arbeidsongeschiktheid, heeft de rechtbank de handelswijze van het Uwv om appellant niet in persoon door een verzekeringsarts te laten onderzoeken, niet onzorgvuldig geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat het Uwv zijn medische situatie heeft onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een verklaring van
14 april 2016 van het H. Adam Malik Medan ziekenhuis te Indonesië overgelegd. Daarin is vermeld dat bij neurologisch onderzoek van appellant op 21 en 22 december 2015 ongecontroleerde spontane abnormale bewegingen van arm en hoofd zijn geconstateerd. Appellant heeft aangevoerd dat een verzekeringsarts hem had behoren te onderzoeken. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij niet goed functioneerde in zijn werk, fouten maakte en geregeld afspraken met collega’s vergat. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij al tijdens zijn werk symptomen van de ziekte van Huntington had, heeft appellant gewezen op verklaringen van zijn twee zussen, zijn schoonbroer en degene die zijn huwelijk op 17 mei 2013 heeft ingezegend. Appellant heeft betoogd dat het te wijten is aan de gevolgen van de ziekte van Huntington dat hij zich vergist heeft in de datum per wanneer hij arbeidsongeschikt is geworden. Ter zitting heeft appellant een korte film van zijn bruiloft getoond, met fragmenten waarop appellant wandelend te zien is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 46, eerste lid, van de ZW bepaalt, voor zover hier van belang, dat degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uwv aanspraak op ziekengeld heeft alsof hij verzekerd was gebleven. In geschil is of appellant binnen vier weken nadat hij op 11 oktober 2013 uit dienst is gegaan en er een einde is gekomen aan zijn verzekering, ziek is geworden.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de artsen van het Uwv geen aanleiding hebben hoeven zien om appellant in persoon te laten onderzoeken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, ook nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie had ingewonnen bij de huisarts, er geen begin van bewijs is voor arbeidsongeschiktheid in de in het geding van belang zijnde periode. Er is evenmin een aanwijzing dat de ziekte van Huntington zich bij appellant in de in geding zijnde periode geopenbaard heeft. Evenmin als de rechtbank wordt getwijfeld aan de door werkgever verstrekte informatie over het (goede) functioneren van appellant op zijn werk. De andersluidende stellingen van appellant hierover vinden geen ondersteuning in de dossierstukken.
4.3.
De stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd vormen geen aanleiding anders te oordelen. Dat appellant drager was van het gen dat de ziekte van Huntington veroorzaakt, was het Uwv bekend. In de drie ingebrachte verklaringen en de ter zitting getoonde film van de bruiloft van appellant komt naar voren wat het Uwv door de informatie van de huisarts al bekend was, namelijk dat bij appellant sprake was motorische onrust en tics. Daaruit kan niet zonder meer worden opgemaakt appellant in de verzekerde periode arbeidsongeschikt was. Uit de informatie van het H. Adam Malik Medan ziekenhuis valt niet op te maken dat appellant in de verzekerde periode niet in staat was zijn functie te vervullen. Appellant heeft in hoger beroep geen informatie ingebracht die zou moeten leiden tot een andere conclusie. Appellant heeft te kennen gegeven dat andere medische informatie er ook niet is. Dit betekent dat niet is gebleken dat appellant in de voor de ZW verzekerde periode arbeidsongeschikt was.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is er geen grond voor de door appellant gevorderde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) B.M. van Dun
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

TM