ECLI:NL:CRVB:2017:590
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en boeteoplegging op basis van woonadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de studiefinanciering van appellant en de opgelegde boete door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant was ingeschreven op een adres in de basisregistratie personen (brp), maar de minister heeft vastgesteld dat hij daar niet woonde. Dit werd onderbouwd door een huisbezoek op 17 november 2014, waaruit bleek dat er geen persoonlijke spullen van appellant in de woning aanwezig waren. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd onderschreven. De Raad oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat appellant niet op het brp-adres woonde, en dat de herziening van de studiefinanciering en de boeteoplegging terecht waren. Appellant voerde aan dat de bevindingen van het huisbezoek niet voldoende waren en dat hij wel op het brp-adres woonde, maar de Raad oordeelde dat de minister de bewijslast had voldaan. De boete werd oorspronkelijk vastgesteld op € 3.411,97, maar de Raad besloot deze te verlagen naar € 1.196,-, omdat de minister niet had aangetoond dat appellant ook in de periode voorafgaand aan het huisbezoek niet op het brp-adres woonde. De Raad veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.